Doorbraak

Doorbraak

doorbraak.jpg

13 februari 2004 by Gertjan van Harten (predikant)

Wat hield de doorbraak in de Nederlandse politiek precies in en hoe werd er vanuit kerkelijke kring op gereageerd, in het bijzonder binnen vrijgemaakte kring door representatieve auteurs in de periode 1945-1960?

Een jaar na de Tweede Wereldoorlog werd de Partij van de Arbeid (PvdA) opgericht. De PvdA wilde de vooroorlogse verzuiling doorbreken. Protestanten en rooms-katholieken konden zich met socialisten en humanisten binnen de PvdA gemeenschappelijk inzetten voor een rechtvaardigere samenleving. Daar was geen aparte christelijke politieke partij voor nodig.

In mijn scriptie heb ik geprobeerd de volgende vraag te beantwoorden: Wat hield de doorbraak in de Nederlandse politiek precies in en hoe werd er vanuit kerkelijke kring op gereageerd, in het bijzonder binnen vrijgemaakte kring door representatieve auteurs in de periode 1945-1960?

Verzuilde samenleving

De Nederlandse samenleving van vóór de Tweede Wereldoorlog was verdeeld in een viertal zuilen: een rooms-katholieke, een protestantse, een socialistische en een liberale zuil. In het parlement waren de vier zuilen stabiele factoren. Tussen 1918 en 1940 was er nauwelijks sprake van verschuiving in de zetelverdeling. De protestants-christelijke partijen hadden net als de rooms-katholieken ongeveer 30 van de 100 zetels. De liberalen schommelden rond de 15 zetels en de socialisten hadden ongeveer een kwart van het totale aantal zetels.
Hoewel er ook vóór de Tweede Wereldoorlog wel kritiek was geuit op het verzuilde bestel, werd de roep om verandering vooral tijdens de oorlog gehoord.

Sint Michielsgestel

In het eerste oorlogsjaar arresteerden de Duitsers een groot aantal vooraanstaande Nederlanders. Dit als reactie op de gevangenneming van Duitsers in Nederlands-Indië. De arrestanten werden ondergebracht in Sint Michielsgestel. De bewegingsvrijheid was groot en de gijzelaars konden zonder problemen contact onderhouden met de buitenwereld. Verder was er volop gelegenheid om met elkaar van gedachten te wisselen.
Er werd onder leiding van Van der Goes van Naters een studiegroep opgericht, waarin men nadacht over de vraag hoe het politieke stelsel na de oorlog zou moeten worden opgebouwd. De besprekingen leidden uiteindelijk nergens toe. Men kwam niet verder dan het uitspreken van de gezamenlijk gedeelde overtuiging dat er na de oorlog een brede progressieve volkspartij zou moeten komen. Over de vraag hoe deze partij er precies uit moest zien, waren de meningen verdeeld.
Omdat de studiegroep niet tot de gewenste resultaten leidde, werd er een kleinere studiegroep opgericht. Hierin waren vertegenwoordigers van de diverse politieke partijen vertegenwoordigd. Maar ook in deze groep bleken de verschillen in opvatting over de naoorlogse vernieuwing onoverbrugbaar te zijn. Hierop besloot een aantal deelnemers een aparte gesprekskring te vormen. De vaste kern van deze gesprekskring werd gevormd door Banning, Schermerhorn, Lieftinck en Einthoven. De bedoeling was om met een gemeenschappelijk opgesteld manifest naar buiten te komen en een programma op te stellen voor een brede volksbeweging. Men wilde direct na bevrijding al een uitgekristalliseerde mening kunnen presenteren. Op deze manier werd de oprichting van de Nederlandse Volksbeweging (NVB) voorbereid.

De Nederlandse Volksbeweging

Al snel na de bevrijding werd de NVB opgericht. Volgens de NVB was de Tweede Wereldoorlog de afsluiting van een oud tijdperk en het begin van een nieuwe periode. Nederland had een geestelijke vernieuwing nodig en deze vernieuwing moest gevoed worden door de bronnen van het christendom en het humanisme. Het fundament van de vernieuwing werd gevormd door het persoonlijk socialisme. Volgens de NVB moest de christelijke antithese en de klassenstrijd in de politiek worden losgelaten. Het aantal politieke partijen zou hierdoor kunnen verminderen. Gedacht werd aan een politiek stelsel met slechts twee partijen: een progressieve en conservatie volkspartij.

Partij van de Arbeid

De NVB ging het gesprek aan met het hoofdbestuur van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Dit resulteerde in de oprichting van een politieke studiecommissie. Deze commissie kreeg als taak de oprichting van een nieuwe brede volkspartij voor te bereiden.
De Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) en de Christelijk-Historische Unie (CHU) reageerden negatief. De rooms-katholieken vonden het belangrijker om in de naoorlogse situatie te werken aan een katholiek eenheidsverband. Nog in het bevrijdingsjaar werd de RKSP herdoopt tot Katholieke Volkspartij (KVP). De meerderheid van de CHU was vastbesloten haar zelfstandigheid te bewaren. De ARP was niet uitgenodigd door de studiecommissie. Het was duidelijk dat deze partij na de oorlog zelfstandig verder wilden gaan.
In 1946 was het dan zover: de Partij van de Arbeid (PvdA) werd opgericht. Iedereen die instemde met het beginselprogram kon lid worden van de partij, ongeacht zijn of haar geloofsovertuiging. De antithese in de politiek werd door de PvdA principieel verworpen.

Bezwaren tegen christelijke politieke partijen

Christelijke voorstanders van de doorbraak kozen uit volle overtuiging voor lidmaatschap van een niet-christelijke partij. Dit betekende niet dat ze hun christen-zijn niet relevant vonden voor de politiek. Ook in de politiek wilden ze christen zijn. Toch verzetten ze zich tegen aparte christelijke partijen.
Ze vonden dat een christelijke partij principieel geen bestaansrecht had. In aansluiting bij de theologie van Barth werd de grote kloof tussen de eeuwige God in de hemel en de eindige mens op aarde benadrukt. God is de gans Andere (Pred.5:1). Hij is als een bliksemschicht die de hemel doorklieft, zo plotseling en zo overweldigend. God is niet voortdurend aanwezig, Hij openbaart zich alleen 'im Augenblick des Glaubens'. Het zou daarom onmogelijk zijn om uit Gods openbaring christelijke normen af te leiden. Daar kwam bij dat de menselijke rede werd overschat wanneer zogenaamde christelijke beginselen voor eeuwig werden aangezien en in de praktijk gelijkgesteld werden met Gods Woord zelf.
Bovendien wekten christelijke organisaties de indruk dat er twee soorten mensen zijn: christenen en heidenen. Volgens de doorbraak-aanhangers was er wel een wezenlijke tegenstelling tussen geloof en ongeloof, maar deze tegenstelling was niet zo gemakkelijk hanteerbaar. De antithese liep volgens hen namelijk niet tussen de politieke partijen, maar dwars door ieder menselijk hart. De redenering was dan: er is geen principiële antithese tussen christenen en niet-christen en daarom zijn er ook geen christelijke partijen nodig.
Een derde bezwaar was dat in een christelijke partij een eigen christelijke cultuur geschapen werd, waarin christenen zich veilig voelden. Met als gevolg dat de partij verwordt tot een getto. Volgens de doorbraak-aanhangers was de boodschap van het evangelie niet alleen bestemd voor het christelijke volksdeel, maar voor de hele samenleving. De isolementshouding zorgde ervoor dat christelijke partijen weinig contact kregen met het niet-christelijke volksdeel. Hierdoor konden christenen onmogelijk een zoutend zout zijn in de samenleving.

De kerken

Hoe werd er vanuit de drie grootste kerkgenootschappen tegen de doorbraak aangekeken?

Rooms-katholieke Kerk
Het hoofdbestuur van de RKSP meende na de bevrijding dat een eigen politiek verband van katholieken onmisbaar was. Eind september 1945 veranderde de RKSP haar naam in Katholieke Volkspartij (KVP).
Toch stemden veel rooms-katholieken niet op de KVP. Bij de Kamerverkiezingen in 1952 verloor de KVP opvallend veel stemmen aan de PvdA. Dit bracht de bisschoppen ertoe in 1954 een Bisschoppelijk Mandement uit te vaardigen. In dit Mandement werd een lidmaatschap van de PvdA ten stelligste afgekeurd. Aan alle rooms-katholieken die wel lid waren van "een socialistische vereniging" werden de sacramenten geweigerd.
Met het uitkomen van het Mandement was het officiële standpunt van de rooms-katholieke kerk in Nederland duidelijk: de doorbraak werd verworpen.

Nederlands Hervormde Kerk
Anders dan de Nederlandse bisschoppen stond de Synode van de Nederlands Hervormde Kerk niet afwijzend tegenover de doorbraak. Dit hangt nauw samen met het feit dat de eerste naoorlogse jaren uit de geschiedenis van de Hervormde kerk werden beheerst door de zogenaamde apostolaatsgedachte: de kerk wilde het Nederlandse volk herkerstenen en een herkerstening sloot verzuiling uit.
De Hervormde Synode reageerde in 1955 op het Bisschoppelijk Mandement met een herderlijk schrijven. Hierin was te lezen dat mensen met dezelfde belijdenis tot verschillende politieke keuzes konden komen. In tegenstelling tot de bisschoppen wil de Synode de leden van de kerk niet voorschrijven voor welke politieke partij ze moesten kiezen.

Synodaal Gereformeerde Kerken
Er waren wel gereformeerden die lid werden van de PvdA, maar net als vóór de oorlog was het ook ná de oorlog eigenlijk vanzelfsprekend dat gereformeerden ARP stemden. Over het algemeen werd de doorbraak afgewezen in de synodaal Gereformeerde Kerken. De oude verbondenheid tussen de Gereformeerde Kerken en de ARP was na de oorlog spoedig hersteld.

Vrijgemaakt Gereformeerde Kerken
In 1944 werd K. Schilder door de Synode van Utrecht (1943-1945) ontslagen als professor en afgezet als emeritus-predikant. Dit leidde ertoe dat door heel het land kerken zich vrijmaakten van het kerkverband van de Gereformeerde Kerken. De vrijgemaakte kerken organiseerden zich al snel in een eigen kerkverband.
Vóór de Vrijmaking was het merendeel van de vrijgemaakten lid geweest van de ARP. Na de Vrijmaking kwam er een bezinning op gang over de vraag of men nog wel samen kon werken met synodaal gereformeerden binnen de ARP. Steeds meer vrijgemaakten meenden dat samenwerking binnen de ARP niet langer mogelijk was en in 1948 werd er een 'vrijgemaakte' politieke partij opgericht: het Gereformeerd Politiek Verbond (GPV).

Vrijgemaakte reacties op de doorbraak

Inhoudelijk weinig reactie
In de jaren 1945-1960 is er in de vrijgemaakte pers regelmatig geschreven over de doorbraak. Het is echter opvallend dat er inhoudelijk nauwelijks op werd gereageerd. Heel typerend is in dit verband een citaat van ds. Francke. Nadat hij de argumenten van de voorstanders van de doorbraak op een rijtje heeft gezet, schrijft hij: "Het behoeft geen betoog, dat wij die Barthiaans-Brunneriaanse opzet (…) verwerpen."
"Het behoefde geen betoog". Het bestaansrecht van een christelijke partij was in de vrijgemaakte kring onomstreden. Toen Jongeling een aantal artikelen over 'christelijke politiek' schreef in het Gereformeerd Gezinsblad, behandelde hij de vraag naar het bestaansrecht van een christelijke partij helemaal niet.
In vrijgemaakte kring hield men zich niet zozeer bezig met de vraag of een partij zich christelijk mocht noemen of niet. Daar bestond wel overeenstemming over; die vraag werd bevestigend beantwoord. Veel belangrijker was de vraag of vrijgemaakten nog wel konden participeren in de Antirevolutionaire Partij. Dat was na de Vrijmaking hét punt waar vrijgemaakten zich over bezonnen.

Bezwaren tegen doorbraak
Het grootste kritiekpunt van de vrijgemaakten was het feit dat voorstanders van de doorbraak de rol van de Bijbel in de politiek relativeerden. Omdat het niet uitmaakte of bepaalde normen en waarden gebaseerd werden op de Bijbel of op het humanisme, meenden zij dat christenen en niet-christenen goed binnen één partij konden samenwerken. Onder invloed van de theologie van Barth vonden ze bovendien dat het voor de mens onmogelijk was om uit Gods openbaring christelijke normen af te leiden. Een christelijke partij had daarom volgens de voorstanders van de doorbraak principieel geen bestaansrecht.
Vrijgemaakt gereformeerde auteurs bestreden dit: Gods wil was wel degelijk kenbaar, en het behoefde volgens hen dan ook geen betoog dat een christelijke partij bestaansrecht had. De Bijbel was, ook voor de politiek, doorzichtig. Dit werd inhoudelijk niet verder onderbouwd. Men greep terug op wat er vóór de oorlog, vooral door Schilder in De Reformatie, al tegen Barth geschreven was.
Een ander bezwaar van de vrijgemaakten tegen de doorbraak was het feit dat de antithese ontkend werd. Voor de vrijgemaakten was de antithese in de politiek onopgeefbaar. Volgens Jongeling was de antithese het enige front in de wereld. En aan dit front moesten de christenen met volledige inzet strijden.
Het spreekt voor zich dat ook de PvdA werd bekritiseerd. Allereerst vanwege de ondergeschikte rol die de Bijbel speelde in de partij. Gelovigen en niet-gelovigen probeerden een gemeenschappelijk doel te bereiken. Hiervoor moest iedereen de bezieling uit de eigen bronnen putten. Een christen uit de Bijbel en een humanist uit zijn humanistische overtuiging. De PvdA kon en wilde hierin geen keuze maken. Ook was er kritiek op het mensbeeld dat de PvdA hanteerde. Dit mensbeeld was volgens ds. Bremmer zuiver humanistisch en optimistisch: de partij hield in haar politiek geen enkele rekening met de zondeval.
Naast deze bezwaren was er onder de vrijgemaakten ook een stuk wantrouwen richting de PvdA. Was de partij niet gewoon een voortzetting van de vooroorlogse SDAP?

Bondgenoten?
De vrijgemaakten waren niet de enigen die grote bezwaren hadden tegen de doorbraakgedachte. Ook vanuit rooms-katholieke en synodaal gereformeerde kant werd er kritiek op uitgeoefend. Toch werden deze tegenstanders van de doorbraak niet als bondgenoten gezien.
Zo werd het Bisschoppelijk Mandement van 1954 in de vrijgemaakte pers negatief ontvangen. Het is opvallend dat er totaal geen aandacht werd besteed aan de theologische bezwaren van de bisschoppen. Een aantal van deze argumenten zouden ze zo kunnen onderschrijven. Waren immers ook de vrijgemaakten niet van mening dat het openbare leven niet losgemaakt mocht worden van God? En werd de kritiek van de bisschoppen op het humanisme van de PvdA ook niet door de vrijgemaakte auteurs gedeeld?
Verder was er vanuit synodaal gereformeerde kant kritiek op de doorbraak. Het was vooral professor Zuidema die de doorbraakgedachte bestreed. Meerdere malen werd zijn kritiek in De Reformatie met instemming aangehaald. Toch gaat het te ver om te zeggen dat men Zuidema als bondgenoot zag. Zuidema werd mede verantwoordelijk gehouden voor de schorsingen van de vrijgemaakten. Alle waardering voor Zuidema's stellingname tegen de doorbraak werd dan ook gelijk gerelativeerd. Hierin proef je de gekwetstheid van vrijgemaakte kant voor de gebeurtenissen voorafgaand aan de Vrijmaking.
Zo voerden de vrijgemaakten hun eigen strijd tegen de doorbraak door onverkort vast te houden aan de betekenis van de Bijbel in de politiek.

Eindtijd
De doorbraak werd gezien als een teken van de eindtijd. Met de doorbraak sloeg de antichrist toe. Ds. Den Boeft schreef in het GPV-blad Ons Politeuma dat het einde nabij was: "We leven in de laatste jaren van de wereldgeschiedenis." Hij wees erop dat Openbaring laat zien dat de valse kerk steeds meer invloed krijgt in de wereld. Volgens hem was dat goed te zien: de Nederlands Hervormde Kerk was bezig "om het antichristelijke rijk voor te bereiden en het in zijn komst te steunen."

Tenslotte

De gevolgen van de doorbraak zijn anno 2003 nog steeds merkbaar. In zekere zin heeft de doorbraak de secularisatie in de hand gewerkt doordat de idee werd losgelaten dat er objectieve normen bestaan. Verder heeft de doorbraak gezorgd voor een steeds groter wordende groep van 'zwevende kiezers'. Burgers laten hun keuze bij verkiezingen hoe langer hoe minder bepalen door de beginselen van een partij. De ideologische grondslag is niet langer doorslaggevend in het stemhokje. Men richt zich op bepaalde politieke items. Mensen die in het verleden op PvdA of VVD stemden, gaven bij de Tweede Kamerverkiezingen in mei 2002 hun stem net zo makkelijk aan de LPF.
Deze ontwikkeling zien we ook bij christelijke kiezers. Er zijn er die bijvoorbeeld zonder gewetensnood stemmen op één van de vele zogenaamde leefbaar-partijen die de afgelopen jaren als paddestoelen uit de grond zijn geschoten.

Het is vandaag de dag dus allesbehalve vanzelfsprekend dat christenen op een christelijke politieke partij stemmen. In die zin staat het bestaansrecht van christelijke partijen ook nu weer ter discussie. Ik heb laten zien dat dit bestaansrecht voor de vrijgemaakten na de oorlog zo vanzelfsprekend was, dat het nauwelijks inhoudelijk werd verdedigd. Toch lijkt deze inhoudelijke discussie mij nu meer dan nodig. Wil men - vooral jonge - christelijke kiezers vasthouden voor de christelijke politiek, dan moet men duidelijk kunnen aangeven wat het belang is van een christelijke partij. Wanneer men de christelijke kiezers niet van deze noodzaak kan overtuigen, hoeft men ook niet langer op hun stem te rekenen.

Bij de inhoudelijke discussie over het bestaansrecht van een christelijke partij, kan men tot op zekere hoogte gebruik maken van wat vrijgemaakt gereformeerde auteurs hierover hebben geschreven in de jaren 1945-1960. Zij wezen op het unieke karakter van Gods Woord, en op de consequenties daarvan voor het politieke handelen. Ze weigerden te geloven dat de Schrift niet bruikbaar was in de politiek en beklemtoonden het belang van de bijbel in de politiek.
Er zal echter meer moeten gebeuren dan alleen te wijzen op het belang van de Bijbel in de politiek. De vrijgemaakte auteurs leken er in de naoorlogse periode vanuit te kunnen gaan, dat deze gedachte onder hun lezers gemeengoed was. Dat is vandaag de dag zeker niet het geval. Het is daarom de plicht van de christelijke politiek om de mensen te overtuigen van het belang van een christelijke politieke partij. Daarvoor zal er inhoudelijk handen en voeten gegeven moeten worden aan de betekenis van Gods Woord in de politiek. Waarom is de Bijbel van belang voor de politiek en hoe dan?
Hier moet echter wel een kanttekening bij worden geplaatst. De voorstanders van de doorbraak hebben er terecht de vinger bij gelegd dat men zich op een verkeerde manier op de Schrift kan beroepen. Daarvan zijn in de geschiedenis van de christelijke politiek voorbeelden ten over. Met een beroep op de Bijbel werd door vrijgemaakten het lidmaatschap van de NAVO bestreden, de apartheid in Zuid-Afrika verdedigd en de Europese integratie verworpen. Allerlei onderwerpen waar nu op zijn minst veel genuanceerder tegenaan wordt gekeken. Men moet voorzichtig zijn om zich in allerlei actuele politieke situaties op de Bijbel te beroepen.
Maar dit neemt niet weg dat de Bijbel ook in de politiek ons richtsnoer moet zijn. Daar hebben de vrijgemaakte auteurs in de eerste vijftien jaar na de oorlog terecht nadrukkelijk op gewezen. Hoe dit concreet moet worden ingevuld is een vraag die buiten mijn scriptie valt, maar die wel degelijk onder ogen gezien dient te worden door christelijke politici en theologen.

Door Gertjan van Harten (1969). Hij studeerde van 1996-2002 theologie aan de Theologische Universiteit in Kampen (Broederweg) en is sinds maart 2003 predikant van de gereformeerde kerk vrijgemaakt te Blije-Holwerd icm Ferwert-Hallum.

Gepubliceerd in Denkwijzer 2004, 1

Een complete versie van de scriptie is hier te downloaden