Nederland met of zonder Europees grondwettelijk verdrag

Nederland met of zonder Europees grondwettelijk verdrag

Vlag Europa

12 december 2003 by Hans Blokland (delegatieleider)

Enkele beschouwingen naar aanleiding van de WRR-publicatie 'Nederland en de Europese Grondwet'

De voorzitter van de WRR, prof mr M. Scheltema laat er in zijn Voorwoord geen misverstand over bestaan waar zijn voorkeuren liggen. Enkele citaten: ´De Conventie vormde een geheel nieuwe en gedurfde aanpak van het proces van verdragsherziening.´, ´Bovendien bleek de Conventie reeds vanaf het begin vastberaden over het eindproduct: een ontwerpgrondwet voor de Unie en een ´consensus´ daarover in de Conventie.´, ´…allerlei denkbare opties, waaronder vrij radicale oplossingen, werden frank en vrij uitgedebatteerd en in alle openbaarheid.´

Opmerkelijk is dat in het Voorwoord van deze bundel verklaard wordt ´Het resultaat is geen officieel WRR-rapport. De redacteuren zijn weliswaar raadslid en stafleden van de WRR, maar brengen dit boek uit op persoonlijke titel´. Een laatste citaat: ´Het doel van het project was om beleidsmakers te ondersteunen in de vaak lastige en veelzijdige vraagstukken die in hoog tempo op hen afkwamen in het kader van de Conventie´.

Kennelijk worden met deze publicatie geen wetenschappelijke pretenties gekoesterd en dat is misschien maar goed ook gezien de lyrische vooringenomenheid die uit het voorwoord blijkt. Want is het bijvoorbeeld echt de eerste keer dat de conventiemethode werd gebruikt? Nee dus, want dit gebeurde in de conventie die belast was met het opstellen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De eurofractie was en is verre van gelukkig met zowel methode als resultaat. De methode bestond eruit om vooral rekening te houden met de politieke hoofdstroom en weinig ruimte te laten voor minderheidsstandpunten. Wat er met het resultaat – dat door de opstellers gepresenteerd werd als onaantastbaar – gebeuren moest, werd inzet van politieke discussie. Ondanks fundamentele kritiek van de Raad van State, van de Nederlandse regering en de beide Kamers der Staten-Generaal, lijkt Nederland zich er toch bij neer te leggen dat het Handvest een prominente plaats heeft gekregen in het ontwerp voor een grondwettelijk verdrag.

Ook deze keer bij de presentatie van het rapport van de Conventie over dit ontwerp duikelden vele commentatoren over elkaar heen met de stelling dat er niets meer aan het ontwerp mocht worden veranderd. Zeer merkwaardig omdat de 105 afgevaardigden naar de Conventie niet rechtstreeks democratisch gelegitimeerd waren door de Europese kiezer, en dus ook niet namens hen konden spreken. De dominante en autoritaire voorzitter van de Conventie, de Franse ex-president Giscard d´Estaing vormde samen met de beide ondervoorzitters, de ex-premier van Italië Amato en de ex-premier van België Dehaene, het door de Europese Raad benoemde voorzitterschap. Het presidium bestond naast deze drie uit nog tien andere leden waarvan twee afkomstig uit de nationale parlementariërs, drie vertegenwoordigers van respectievelijk het Spaanse, Deense en Griekse Raadsvoorzitterschap, twee uit het gezelschap Europarlementariërs en twee leden van de Europese Commissie. In het presidium zaten slechts vertegenwoordigers van de politieke hoofdstromen. Er zat niemand in uit één van de 10 toetredingslidstaten en ook niemand met een kritische gezindheid.

Dat presidium is er in geslaagd om alle macht naar zich toe te trekken en in feite de rest van het gezelschap politiek monddood te maken. In het begin is fel geprotesteerd door een groot deel van de Conventie, maar dat heeft maar een beperkt resultaat gehad.

De werkwijze ging ongeveer als volgt: de voorzitter overviel de Conventie met extreme voorstellen, die dan fel bestreden werden. Vervolgens nam de voorzitter de voorstellen terug, wijzigde ze een beetje in de gewenste richting, waarna de Conventie juichte over het bereikte resultaat. Ze hadden Giscard toch maar tot een concessie weten te bewegen! Murw gebeukt door de vergaderdiscipline van Giscard ging men massaal door de knieën.

Dit gezelschap van 105 uitverkorenen was er wel erg van doordrongen dat het mocht treden in de voetsporen van de Constituerende Vergadering in Frankrijk ná de Franse Revolutie van 1789.

En weer probeerde men het resultaat heilig en onaantastbaar te verklaren. En nog steeds proberen Frankrijk, Duitsland en Italië vast te houden aan een tekst die in de Europese Unie nog meer macht legt bij de grote lidstaten ten koste van de kleinere lidstaten. Waar die macht toe leidt zien we nu heel concreet bij het in feite ten grave dragen van het stabiliteitspact door de grote lidstaten, terwijl de Europese Commissie onmachtig is om dit tegen te gaan. Gelukkig beseffen de meeste kleine lidstaten nu dat deze tekst van de ´grondwet´ voor hen niet aanvaardbaar is. Helaas blijft Nederland nog op het spoor van de groten zitten. Hopelijk breekt het besef op tijd door dat de Europese Unie van 25 of meer lidstaten alleen levensvatbaar is als samenwerkingsverband van gelijkwaardige lidstaten. Dominantie van de grote vier zal leiden tot groeiende afkeer van de Europese Unie. Je ziet nu al dat in de nieuwe lidstaten het enthousiasme voor de Europese Unie snel wegebt. Daarom is het te hopen dat straks in het nieuwe grondwettelijk verdrag de Europese Commissie een krachtige institutie blijft naast het Europese Parlement en de Raad van Ministers met uit iedere lidstaat één volwaardige commissaris met stemrecht. Eens ben ik het met de auteurs van hoofdstuk 7 dat de communautaire methode geen principiële keuze voor supranationaliteit of een hang naar federalisme inhoudt, maar eerder een pragmatische keuze op basis van een inschatting van de Nederlandse machtspositie. Wat ook hard nodig blijkt, is dat de Europese Raad zich beperkt tot zijn eigenlijke taken en niet op de stoel gaat zitten van de Raad van Ministers (de vakraden) en de Europese Commissie. Wat dat betreft ben ik het dus eens met de Nederlandse inzet. De ChristenUnie wil niet dat de Europese Commissie uitgroeit tot een Europese regering, maar wil evenmin dat de Europese Raad zich steeds meer gaat gedragen als een Europese regering.

Raden van Ministers kunnen effectief gecontroleerd worden door de nationale parlementen, maar dat geldt niet voor de Europese Raad.

In de Nederlandse verhoudingen is de minister-president primus inter pares: eerste onder zijn gelijken. Onder invloed van de Europese ontwikkelingen concentreert de feitelijke macht zich steeds meer bij de regeringsleiders. Dat is een ongewenste ontwikkeling die met kracht moet worden bestreden. Gelukkig is dat ook de inzet van de Nederlandse regering die hamert op het principe van ´egalitaire rotatie´. Wat verder opvalt in de bijna 300 pagina´s beschouwingen is toch het ontluisterend beeld dat van de Nederlandse inbreng in de Conventie wordt geboden. Doordat noch de regering, noch de parlementariërs een coherente visie hadden ontwikkeld, werden werkende weg standpunten ingenomen. Reactief en behoedzaam zijn sleutelwoorden voor de Nederlandse opstelling.

Terecht betreuren de auteurs van hoofdstuk 7 dat noch in de Conventie, noch in de regering, noch in het parlement er interesse is voor een inhoudelijke subsidiariteitstoets zoals voorgesteld door de SER. Door subsidiariteit tot een politieke kwestie te verklaren zal de subsidiariteitstoets tot een louter politiek compromis verworden. Het zou te betreuren zijn als een in potentie machtig parlementair instrument als de subsidiariteitstoets niet inhoudelijk wordt ontwikkeld. Het is in ieder geval de moeite waard om verder na te denken over het SER-voorstel om een apart lichaam een praktische methodologie te laten ontwikkelen om tot een goede bevoegdheidsverdeling tussen de lidstaten en de Europese Unie te komen.

Het is natuurlijk waar dat alleen al de mogelijkheid van nationale parlementen om bepaalde wetsvoorstellen te kunnen retourneren een stimulans is om zich actiever met Europa te bemoeien. Dat bleek mij ook al bij een recent overleg met de Eerste Kamer, waar men een ´early warning´ systeem ontwikkelt om te zijner tijd alert te kunnen reageren.

Hoe moeten we dit ontwerp van een grondwettelijk verdrag beoordelen? Brengt het ons dichter bij een oplossing van de praktische problemen in de uitgebreide Unie?

Het is ontegenzeggelijk waar dat er veel goeds van dit ontwerp te zeggen valt. Het stroomlijnt de geldende verdragen en is goed leesbaar. Maar de machtsverhoudingen raken verder verstoord ten koste van de kleine lidstaten en de Europese Commissie. Dat is een verkeerd signaal in de richting van de kleine lidstaten. Daarom is de Intergouvernementele Conferentie (IGC) die begin oktober met haar werk begonnen is een welkome correctiemogelijkheid voor de verwaarlozing van de belangen van de per 1 mei 2004 nieuw toetredende 10 lidstaten.

Tevens moeten we concluderen dat het instrument van de conventie een slecht surrogaat is gebleken voor de IGC. In feite blijkt er nu dubbel werk te moeten worden gedaan.

Hans Blokland, delegatieleider ChristenUnie-SGP in het Europees Parlement

Gepubliceerd in DenkWijzer 2003, 5

« Terug