Wijs waterbeheer
Wijs waterbeheer
14 juni 2003
Bekende woorden van onze Here Jezus aan het slot van de bergrede. Het staat in het stukje waar Jezus de scharen oproept zijn woorden niet alleen te horen, maar ook te doen (Mattheüs 7:24-27). En dan volgt die vergelijking van de verstandige man die Zijn woorden hoort en ze wel doet en de dwaze of domme man die ze hoort en niet doet. In dit artikel gaat het mij om het voorbeeld dat Jezus gebruikt om duidelijk te maken wat verstandig en dom is.
Jezus gebruikt het voorbeeld van het bouwen van een huis. Verstandig wordt genoemd de man die hierbij rekening houdt met de kracht van water en wind, dom wordt genoemd hij die dat niet doet. Want de regen viel neer, de bergstromen kwamen omlaag, de wind stak op en sloegen tegen dat huis (Willibrordvertaling). Het huis van de verstandige man doorstaat dit geweld, want het was op de rots gegrondvest. Het huis van de domme man stortte in en werd een ruïne, want het was op zand gebouwd.
Verstandig of dom?
De vraag is of we bij de start van de 21e eeuw bij de ruimtelijke inrichting van Nederland nog iets kunnen leren van het voorbeeld dat Jezus voor de mensen in Israël aan het begin van de jaartelling heeft gebruikt. Kunnen wij bij de ruimtelijke ordening in ons lage en relatief vlakke land en bij allerlei bouwactiviteiten spreken van een verstandige en een domme aanpak? Verstandig in de zin van duidelijk rekening houden met bodem en klimaat, dom in de zin van daar niet of onvoldoende rekening mee houden.
Zoals bekend bouwden de eerste bewoners van ons land hun woningen op de hogere gronden. In de lagere gedeelten wierpen ze terpen op en later dijken als bescherming tegen overstromingen. Een strategie die tot op heden in grote lijnen voldeed om het land bewoonbaar en leefbaar te houden. Verstandig dus. De vraag is of dit ook naar de toekomst toe, bij verdergaande stijging van de zeespiegel en daling van het land in West-Nederland vol te houden is.
Naast verstandige dingen zijn bij het waterbeheer en de ruimtelijke ordening in het verleden ook wel dingen gedaan die mijn inziens in de categorie dom vallen. En nog steeds is het gevaar niet geweken. Enkele voorbeelden.
Dom!
Dom is het leegmalen van de diepste droogmakerijen in laag West-Nederland, vooral die met een zand- of veenbodem. Ik denk aan de Zuidplaspolder boven Rotterdam, de polder Groot-Mijdrecht, de Horstermeerpolder en de Bethunepolder. Als destijds alle milieu-effecten in de polders zelf (veel kwelwater van vaak slechte kwaliteit) of in de omgeving (verdroging) waren meegewogen, is het de vraag of tot drooglegging zou zijn besloten. Dom is het bouwen in diepe polders, nog dommer het bouwen in de laagste delen van die polders. De kans op wateroverlast is daar zeer groot (Tollebeek). Dom is het bouwen in uiterwaarden. Regelmatig komen daar ‘de waterstromen’ met alle ellende en schade van dien (Ittersum, de Waalsprong bij Nijmegen). Dom is bouwen op diepe veengronden. Veengronden zijn zeer slap en klinken jaarlijks tot wel 1 centimeter in (Gouda, Bloemendalerpolder). Dom is het verharden van land door bijvoorbeeld stedenbouw of kassenbouw zonder rekening te houden met voldoende ruimte voor opvang van regenwater (Delfland). En als laatste voorbeeld van dom noem ik het dempen van oppervlaktewater in stedelijk gebied waardoor de waterafvoer stagneert en grondwater-overlast ontstaat (Amsterdam).
Waterlijke ordening
Tot de tachtiger jaren van de vorige eeuw hebben waterbeheer en ruimtelijke ordening redelijk los van elkaar gestaan. Ruimtelijke ordening bedacht de plannen en het waterbeheer zorgde dat die plannen voor wat betreft water verwezenlijkt konden worden. Water was volgend, heette dat. Maakbaarheids-filosofiën waren in die tijd sterk heersend. Begin tachtiger jaren kwam in het denken over waterbeheer een ommekeer die wel het sterkst werd gemarkeerd met de nota “Omgaan met Water” van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Hierin werd de gedachte van het watersysteembeheer en integraal waterbeheer uitgewerkt en gepromoot. Integraal waterbeheer als waterbeheer vanuit de interne samenhang (peilbeheer, aan- en afvoer, waterkwaliteit, relatie met grondwater en oevers) en in samenhang met de andere beleidsvelden als ruimtelijke ordening, milieubeleid, landbouw en natuurbeleid.
De ommekeer bij ruimtelijke ordening om water meer integraal bij de planvorming te betrekken voltrekt zich eind jaren tachtig en wordt gemarkeerd met de Vierde nota Ruimtelijke Ordening (Nederland Waterland). Sindsdien is de integratie verder gepromoot in rapporten met beeldende namen als ‘Plannen met stromen’, ‘Ruimtelijke ordening op Waterbasis’ en ‘Ruimte en waterlijke Ordening’.
Wind in de rug
In de loop van de negentiger jaren kreeg het denken over geïntegreerd waterbeheer en ruimtelijke ordening extra impulsen door enkele perioden met extreme neerslag in de stroomgebieden van de Maas, de Rijn en andere midden-Europese rivieren met als gevolg zeer hoge waterstanden in deze rivieren, (gevaar van) overstromingen en veel schade. Omdat voor de gebieden langs de Maas en Rijn de veiligheid in geding was, is haast gemaakt met de uitvoering van een Deltaplan grote rivieren waarbij de dijken zijn verhoogd. Ook kwamen verschillende perioden met extreme neerslaghoeveelheden voor in Nederland met als gevolg ernstige wateroverlast en schade in diverse regio’s. Klimaatdeskundigen waarschuwen dat de veranderde trend in het neerslagpatroon zich in de 21e eeuw zal voortzetten. Zij wijzen op het voortdurende broeikaseffect met een verwachte verhoging van de gemiddelde temperatuur op aarde van 1 tot 3 graden Celcius als belangrijke drijvende kracht. Hierdoor zal veel ijs versneld afsmelten en zal de zeespiegel de komende 50 jaren naar verwachting met zo’n 20 à 30 cm stijgen. De winters worden natter, de zomers droger met meer kans op zware intensieve buien. De Rijn zal meer het karakter van een regenrivier krijgen met hogere piekafvoeren. Naast deze verwachte klimaateffecten vindt voortgaande bodemdaling in West-Nederland plaats door inklinking van de kleibodems en vooral de veenbodems. Veenbodems zakken door ontwatering afhankelijk van de ontwateringsdiepte zo’n 5 à 10 mm per jaar. Door de verwachte ontwikkelingen van de neerslag, de stijging van de zeespiegel en de daling van het land wordt het waterbeheer er niet eenvoudiger op. Bij ongewijzigd beleid zullen perioden met tekorten aan water van geschikte kwaliteit en perioden met wateroverlast toenemen.
Water meer sturend
Om de problemen het hoofd te bieden zijn er door het Rijk diverse studies gedaan uitmondend in de Vierde nota Waterhuishouding (1998). Hoofdrichting is dat we onder het motto ‘Ruimte voor Water’ toe moeten naar duurzame en veerkrachtige watersystemen. Bij duurzame watersystemen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke processen. De systemen moeten vele jaren meekunnen en worden gekenmerkt door zelfregulering, zelfvoorziening en geen afwenteling naar de toekomst of naar naastgelegen gebieden. Veerkrachtige watersystemen zijn systemen die een hoogwatergolf of een extreme regenbui zonder al te veel moeite kunnen opvangen. Dit betekent ruimte voor beken door herstel van meandering en aanleg van brede oeverzones. Bij rivieren waar de dijken juist verhoogd zijn en hieraan ook grenzen zitten dient de ruimte te worden gevonden in de diepte (uitbaggeren en nevengeulen) en/of in de breedte (dijkverleggingen). In de laaggelegen poldergebieden dient ruimte te worden gevonden in meer oppervlaktewater en grotere toelaatbare peilvariatie. Voor de opvang van tijdelijke extreme neerslaghoeveelheden zullen gebieden moeten worden aangewezen die gecontroleerd, zonder veel schade, dit water kunnen opvangen.
De ruimte voor het nieuwe waterbeheer zal ten koste gaan van ander landgebruik zoals landbouw en natuur. Om dit zo klein mogelijk te houden dienen de mogelijkheden van functiecombinatie (landbouw en water, natuur en water) te worden benut. Ook zijn er nieuwe kansen zoals waterrecreatie, wonen op en aan het water, drijvende kassen.
Hoe dan ook, duidelijk is door deze ontwikkelingen dat waterbeheer als volgend op de ruimtelijke ordening meer en meer in de positie komt van sturend of medesturend voor de ruimtelijke ordening. Een positie overigens die door de waterschappen reeds jaren was bepleit.
Waterstrategie voor de toekomst
Welke waterstrategie in de toekomst het best kan worden gevolgd, is onderzocht door de commissie Waterbeheer 21e eeuw. De commissie rapporteerde in 2000 met zestien aanbevelingen. Voorgesteld wordt uit te gaan van de stroomgebiedsbenadering. Voor de stroomgebieden van de rivieren betekent dat internationale afstemming en samenwerking. Aanbevolen wordt in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe de drietrapsstrategie ‘vasthouden, bergen en dan pas afvoeren’ te hanteren. Bij ‘bergen’ gaat het om het aanleggen van voorraden voor tijden van droogte en om het opvangen van piekbuien. De commissie adviseerde voorts onder regie van de provincies met het rijk, waterschappen en gemeenten deelstroomgebiedsvisies op te stellen waaruit de wateropgave blijkt en die ruimtelijk moeten doorwerken in de streek- en bestemmingsplannen. Voorts zouden de visies kunnen dienen als bouwstenen voor de stroomgebiedsvisies, die in het kader van de Kaderrichtlijn water van de Europese Unie voor de stroomgebieden van de rivieren worden opgesteld. Een belangrijk advies betrof het verplicht stellen van de watertoets bij ruimtelijke plannen. Dit houdt in dat bij ruimtelijke plannen de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen voor het watersysteem onderzocht en zonodig gecompenseerd moeten worden.
In een regeringsbesluit “Anders omgaan met Water” stelde de regering zich in grote lijnen achter het rapport van de commissie WB-21 en nam de meeste adviezen over. Er werd een convenant gesloten met de provincies, waterschappen en gemeenten en een startnotitie opgesteld om te komen tot een bestuursakkoord voor de uitvoering en financiering van het nieuwe waterbeleid. In het convenant is reeds overeengekomen de watertoets in te voeren. Het concept-bestuursakkoord is in april j.l. verschenen. Het zal naar verwachting over enkele maanden worden gesloten, waarna er op bestuurlijk niveau brede overeenstemming bestaat over de nieuwe koers van waterbeheer en ruimtelijke ordening.
Nieuwe waterbeheer verstandig?
Wat moeten wij van deze ontwikkelingen vinden? Is de nieuwe waterstrategie van Ruimte voor Water als een huis op de rots gegrondvest? Bij het nadenken hierover staat voorop dat de mens de taak heeft op verantwoorde wijze om te gaan met de schepping. Verantwoord tegenover God, zijn medemens en de natuur. Deze verantwoordelijkheidsrelatie verplicht hem onder andere tot een veilige inrichting van de ruimte. En waar het gaat om publieke veiligheid ligt hier een taak voor de overheid. In de publieke ruimte dient de overheid de mens ook zoveel mogelijk te beschermen tegen overlast en schade. De nieuwe waterstrategie is hierop gericht, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van natuurlijke processen, van meebewegen met water. Ook voor de natuur pakt de strategie goed uit vanwege het aspect van de waterconservering. De nieuwe strategie kan derhalve worden betiteld als een weliswaar kostbare maar verantwoorde en verstandige strategie. Hierbij is van belang nog op te merken, dat de nieuwe waterstrategie een strategie is voor de lange termijn (2050). Het gaat erom nu de knop om te zetten en dan op langere termijn planmatig toe te werken naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem. Ruimtelijke maatregelen die hiermee in strijd en dus dom zijn, moeten zoveel mogelijk worden vermeden. Kansen die zich daarbij voordoen zoals mogelijkheden van functiecombinaties met water moeten worden benut. Realisering daarvan levert meerwaarde op.
Voortzetting van het oude beleid, verdere dijkverhogingen, bouw van sterkere gemalen en verruimen van toe- en afvoerkanalen, is ook kostbaar maar niet duurzaam en brengt alsnog aanzienlijke veiligheids- en overlastrisico’s met zich mee. Voortzetting zal daarom op den duur meer en meer dom blijken.
Door ir. Jef Landman, werkzaam als senior adviseur waterbeheer bij de Dienst Waterbeheer en Riolering van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, en daarnaast raadslid voor de ChristenUnie in de gemeente Bunschoten.
Gepubliceerd in DenkWijzer 2003, 3
Verstandig of dom?
De vraag is of we bij de start van de 21e eeuw bij de ruimtelijke inrichting van Nederland nog iets kunnen leren van het voorbeeld dat Jezus voor de mensen in Israël aan het begin van de jaartelling heeft gebruikt. Kunnen wij bij de ruimtelijke ordening in ons lage en relatief vlakke land en bij allerlei bouwactiviteiten spreken van een verstandige en een domme aanpak? Verstandig in de zin van duidelijk rekening houden met bodem en klimaat, dom in de zin van daar niet of onvoldoende rekening mee houden.
Zoals bekend bouwden de eerste bewoners van ons land hun woningen op de hogere gronden. In de lagere gedeelten wierpen ze terpen op en later dijken als bescherming tegen overstromingen. Een strategie die tot op heden in grote lijnen voldeed om het land bewoonbaar en leefbaar te houden. Verstandig dus. De vraag is of dit ook naar de toekomst toe, bij verdergaande stijging van de zeespiegel en daling van het land in West-Nederland vol te houden is.
Naast verstandige dingen zijn bij het waterbeheer en de ruimtelijke ordening in het verleden ook wel dingen gedaan die mijn inziens in de categorie dom vallen. En nog steeds is het gevaar niet geweken. Enkele voorbeelden.
Dom!
Dom is het leegmalen van de diepste droogmakerijen in laag West-Nederland, vooral die met een zand- of veenbodem. Ik denk aan de Zuidplaspolder boven Rotterdam, de polder Groot-Mijdrecht, de Horstermeerpolder en de Bethunepolder. Als destijds alle milieu-effecten in de polders zelf (veel kwelwater van vaak slechte kwaliteit) of in de omgeving (verdroging) waren meegewogen, is het de vraag of tot drooglegging zou zijn besloten. Dom is het bouwen in diepe polders, nog dommer het bouwen in de laagste delen van die polders. De kans op wateroverlast is daar zeer groot (Tollebeek). Dom is het bouwen in uiterwaarden. Regelmatig komen daar ‘de waterstromen’ met alle ellende en schade van dien (Ittersum, de Waalsprong bij Nijmegen). Dom is bouwen op diepe veengronden. Veengronden zijn zeer slap en klinken jaarlijks tot wel 1 centimeter in (Gouda, Bloemendalerpolder). Dom is het verharden van land door bijvoorbeeld stedenbouw of kassenbouw zonder rekening te houden met voldoende ruimte voor opvang van regenwater (Delfland). En als laatste voorbeeld van dom noem ik het dempen van oppervlaktewater in stedelijk gebied waardoor de waterafvoer stagneert en grondwater-overlast ontstaat (Amsterdam).
Waterlijke ordening
Tot de tachtiger jaren van de vorige eeuw hebben waterbeheer en ruimtelijke ordening redelijk los van elkaar gestaan. Ruimtelijke ordening bedacht de plannen en het waterbeheer zorgde dat die plannen voor wat betreft water verwezenlijkt konden worden. Water was volgend, heette dat. Maakbaarheids-filosofiën waren in die tijd sterk heersend. Begin tachtiger jaren kwam in het denken over waterbeheer een ommekeer die wel het sterkst werd gemarkeerd met de nota “Omgaan met Water” van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Hierin werd de gedachte van het watersysteembeheer en integraal waterbeheer uitgewerkt en gepromoot. Integraal waterbeheer als waterbeheer vanuit de interne samenhang (peilbeheer, aan- en afvoer, waterkwaliteit, relatie met grondwater en oevers) en in samenhang met de andere beleidsvelden als ruimtelijke ordening, milieubeleid, landbouw en natuurbeleid.
De ommekeer bij ruimtelijke ordening om water meer integraal bij de planvorming te betrekken voltrekt zich eind jaren tachtig en wordt gemarkeerd met de Vierde nota Ruimtelijke Ordening (Nederland Waterland). Sindsdien is de integratie verder gepromoot in rapporten met beeldende namen als ‘Plannen met stromen’, ‘Ruimtelijke ordening op Waterbasis’ en ‘Ruimte en waterlijke Ordening’.
Wind in de rug
In de loop van de negentiger jaren kreeg het denken over geïntegreerd waterbeheer en ruimtelijke ordening extra impulsen door enkele perioden met extreme neerslag in de stroomgebieden van de Maas, de Rijn en andere midden-Europese rivieren met als gevolg zeer hoge waterstanden in deze rivieren, (gevaar van) overstromingen en veel schade. Omdat voor de gebieden langs de Maas en Rijn de veiligheid in geding was, is haast gemaakt met de uitvoering van een Deltaplan grote rivieren waarbij de dijken zijn verhoogd. Ook kwamen verschillende perioden met extreme neerslaghoeveelheden voor in Nederland met als gevolg ernstige wateroverlast en schade in diverse regio’s. Klimaatdeskundigen waarschuwen dat de veranderde trend in het neerslagpatroon zich in de 21e eeuw zal voortzetten. Zij wijzen op het voortdurende broeikaseffect met een verwachte verhoging van de gemiddelde temperatuur op aarde van 1 tot 3 graden Celcius als belangrijke drijvende kracht. Hierdoor zal veel ijs versneld afsmelten en zal de zeespiegel de komende 50 jaren naar verwachting met zo’n 20 à 30 cm stijgen. De winters worden natter, de zomers droger met meer kans op zware intensieve buien. De Rijn zal meer het karakter van een regenrivier krijgen met hogere piekafvoeren. Naast deze verwachte klimaateffecten vindt voortgaande bodemdaling in West-Nederland plaats door inklinking van de kleibodems en vooral de veenbodems. Veenbodems zakken door ontwatering afhankelijk van de ontwateringsdiepte zo’n 5 à 10 mm per jaar. Door de verwachte ontwikkelingen van de neerslag, de stijging van de zeespiegel en de daling van het land wordt het waterbeheer er niet eenvoudiger op. Bij ongewijzigd beleid zullen perioden met tekorten aan water van geschikte kwaliteit en perioden met wateroverlast toenemen.
Water meer sturend
Om de problemen het hoofd te bieden zijn er door het Rijk diverse studies gedaan uitmondend in de Vierde nota Waterhuishouding (1998). Hoofdrichting is dat we onder het motto ‘Ruimte voor Water’ toe moeten naar duurzame en veerkrachtige watersystemen. Bij duurzame watersystemen wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke processen. De systemen moeten vele jaren meekunnen en worden gekenmerkt door zelfregulering, zelfvoorziening en geen afwenteling naar de toekomst of naar naastgelegen gebieden. Veerkrachtige watersystemen zijn systemen die een hoogwatergolf of een extreme regenbui zonder al te veel moeite kunnen opvangen. Dit betekent ruimte voor beken door herstel van meandering en aanleg van brede oeverzones. Bij rivieren waar de dijken juist verhoogd zijn en hieraan ook grenzen zitten dient de ruimte te worden gevonden in de diepte (uitbaggeren en nevengeulen) en/of in de breedte (dijkverleggingen). In de laaggelegen poldergebieden dient ruimte te worden gevonden in meer oppervlaktewater en grotere toelaatbare peilvariatie. Voor de opvang van tijdelijke extreme neerslaghoeveelheden zullen gebieden moeten worden aangewezen die gecontroleerd, zonder veel schade, dit water kunnen opvangen.
De ruimte voor het nieuwe waterbeheer zal ten koste gaan van ander landgebruik zoals landbouw en natuur. Om dit zo klein mogelijk te houden dienen de mogelijkheden van functiecombinatie (landbouw en water, natuur en water) te worden benut. Ook zijn er nieuwe kansen zoals waterrecreatie, wonen op en aan het water, drijvende kassen.
Hoe dan ook, duidelijk is door deze ontwikkelingen dat waterbeheer als volgend op de ruimtelijke ordening meer en meer in de positie komt van sturend of medesturend voor de ruimtelijke ordening. Een positie overigens die door de waterschappen reeds jaren was bepleit.
Waterstrategie voor de toekomst
Welke waterstrategie in de toekomst het best kan worden gevolgd, is onderzocht door de commissie Waterbeheer 21e eeuw. De commissie rapporteerde in 2000 met zestien aanbevelingen. Voorgesteld wordt uit te gaan van de stroomgebiedsbenadering. Voor de stroomgebieden van de rivieren betekent dat internationale afstemming en samenwerking. Aanbevolen wordt in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe de drietrapsstrategie ‘vasthouden, bergen en dan pas afvoeren’ te hanteren. Bij ‘bergen’ gaat het om het aanleggen van voorraden voor tijden van droogte en om het opvangen van piekbuien. De commissie adviseerde voorts onder regie van de provincies met het rijk, waterschappen en gemeenten deelstroomgebiedsvisies op te stellen waaruit de wateropgave blijkt en die ruimtelijk moeten doorwerken in de streek- en bestemmingsplannen. Voorts zouden de visies kunnen dienen als bouwstenen voor de stroomgebiedsvisies, die in het kader van de Kaderrichtlijn water van de Europese Unie voor de stroomgebieden van de rivieren worden opgesteld. Een belangrijk advies betrof het verplicht stellen van de watertoets bij ruimtelijke plannen. Dit houdt in dat bij ruimtelijke plannen de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen voor het watersysteem onderzocht en zonodig gecompenseerd moeten worden.
In een regeringsbesluit “Anders omgaan met Water” stelde de regering zich in grote lijnen achter het rapport van de commissie WB-21 en nam de meeste adviezen over. Er werd een convenant gesloten met de provincies, waterschappen en gemeenten en een startnotitie opgesteld om te komen tot een bestuursakkoord voor de uitvoering en financiering van het nieuwe waterbeleid. In het convenant is reeds overeengekomen de watertoets in te voeren. Het concept-bestuursakkoord is in april j.l. verschenen. Het zal naar verwachting over enkele maanden worden gesloten, waarna er op bestuurlijk niveau brede overeenstemming bestaat over de nieuwe koers van waterbeheer en ruimtelijke ordening.
Nieuwe waterbeheer verstandig?
Wat moeten wij van deze ontwikkelingen vinden? Is de nieuwe waterstrategie van Ruimte voor Water als een huis op de rots gegrondvest? Bij het nadenken hierover staat voorop dat de mens de taak heeft op verantwoorde wijze om te gaan met de schepping. Verantwoord tegenover God, zijn medemens en de natuur. Deze verantwoordelijkheidsrelatie verplicht hem onder andere tot een veilige inrichting van de ruimte. En waar het gaat om publieke veiligheid ligt hier een taak voor de overheid. In de publieke ruimte dient de overheid de mens ook zoveel mogelijk te beschermen tegen overlast en schade. De nieuwe waterstrategie is hierop gericht, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van natuurlijke processen, van meebewegen met water. Ook voor de natuur pakt de strategie goed uit vanwege het aspect van de waterconservering. De nieuwe strategie kan derhalve worden betiteld als een weliswaar kostbare maar verantwoorde en verstandige strategie. Hierbij is van belang nog op te merken, dat de nieuwe waterstrategie een strategie is voor de lange termijn (2050). Het gaat erom nu de knop om te zetten en dan op langere termijn planmatig toe te werken naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem. Ruimtelijke maatregelen die hiermee in strijd en dus dom zijn, moeten zoveel mogelijk worden vermeden. Kansen die zich daarbij voordoen zoals mogelijkheden van functiecombinaties met water moeten worden benut. Realisering daarvan levert meerwaarde op.
Voortzetting van het oude beleid, verdere dijkverhogingen, bouw van sterkere gemalen en verruimen van toe- en afvoerkanalen, is ook kostbaar maar niet duurzaam en brengt alsnog aanzienlijke veiligheids- en overlastrisico’s met zich mee. Voortzetting zal daarom op den duur meer en meer dom blijken.
Door ir. Jef Landman, werkzaam als senior adviseur waterbeheer bij de Dienst Waterbeheer en Riolering van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, en daarnaast raadslid voor de ChristenUnie in de gemeente Bunschoten.
Gepubliceerd in DenkWijzer 2003, 3