Een wereld zonder werk? De waarde van werk in de toekomst

Een wereld zonder werk? De waarde van werk in de toekomst

1 maart 2018 om 12:00 by Frank Mulder

Een tijdje geleden was ik bij een presentatie bij over een nieuwe schoonmaakrobot. De ontwikkelaar was razend enthousiast. “Dit is de toekomst! Het is ideaal voor routineklussen, zoals in supermarkten, die elke dag dezelfde schappen moeten schoonmaken.”
Toen ik hardop zei dat me dit geen goed nieuws lijkt voor schoonmakers, keek de techneut me niet begrijpend aan. “Fijn toch, als ze dat vervelende werk niet meer hoeven te doen?” “Tja”, zei ik, “ik weet niet of ze een alternatief hebben.” “Nou ja, dan krijgen ze tijd voor iets leukers.” Het paste niet in zijn academische universum dat er mensen zijn die misschien wel heel erg blij zijn met een moeilijk schoonmaakbaantje omdat er verder niemand te vinden is die hen wil hebben.

Arbeidsgemeenschap
Ik woon in Overvecht, een naoorlogse wijk in Utrecht die als sociaal zwak bekendstaat en die heel anoniem aanvoelt. Veel mensen leven er van een uitkering. Ze zitten in de bijstand, zijn arbeidsongeschikt of krijgen een werkloosheidsuitkering. Meer dan een vijfde van de potentiële beroepsbevolking in Overvecht is officieel werkzoekend. Dat is nog naast de mensen die wel werk hebben, maar te weinig, of alleen tijdelijk.

Er zijn weinig banen in de wijk. Er is net iets meer dan één baan per drie Overvechters, blijkt uit cijfers van de gemeente, veel minder dan in de rest van de stad, en dat is nog grotendeels dankzij een groot industrieterrein aan de rand dat weinig met de woonwijk te maken heeft. Werk is de leefomgeving ontstegen. Werk vinden mensen buiten de stad, in de magazijnen en inpakcentra. En als schoonmaker, buiten kantooruren. Maar er is vooral weinig werk in de wijk. Ik woon in een voormalig winkelblokje waar vroeger kleine middenstanders zaten, zoals een groenteboer, een bakker, een kruidenier en een Chinees. De laatste die vertrok, vorig jaar, is een Marokkaanse bakker. Eigenlijk is er nauwelijks nog een lokale economie. Volgens mij is dit een belangrijke oorzaak voor de anonimiteit en het gebrek aan sociale cohesie dat mensen voelen.

Wat ik me vaak heb afgevraagd: waarom doen mensen zo weinig met elkaar? Heel veel mensen hier zijn laag opgeleid of komen uit landen waar ze nog een ambacht hebben geleerd. Veel mensen die ik ken kunnen koken, knippen, timmeren, auto’s repareren, schoonmaken, pizza’s bakken of tuinieren. Als ze met elkaar zouden gaan handelen en ondernemen, dan zouden ze hun eigen economie kunnen creëren. Toch gebeurt dat niet.

Terwijl de werkloosheid onder academisch geschoolden in Nederland ruim drie procent is, is dat onder laagopgeleiden tien procent en onder mensen zonder beroepsopleiding zelfs vijftien procent. En ook als ze werk hebben, is hun arbeidszekerheid veel lager. Een vijfde van hen heeft ‘precair werk’, zoals het CPB dat noemt: een laag loon en een tijdelijk contract. Feitelijk is er een echte overbodige klasse ontstaan, die niet meer nuttig is voor de maatschappij. Daarmee verbrokkelt een belangrijk cement dat mensen met elkaar verbindt.


De ziekte van Baumol
Is dit allemaal de schuld van technologie? Technologische ontwikkelingen creëren toch ook weer nieuwe banen? Om dit verband tussen techniek en economie beter te begrijpen, moeten we de oude ‘ziekte van Baumol’ misschien weer eens bestuderen. De Amerikaanse econoom William Baumol voorspelde namelijk in de jaren zestig al dat economische groei zou leiden tot publieke armoede.

Door technologische ontwikkelingen groeit de productiviteit in bepaalde sectoren, stelde Baumol. Een autofabriek levert per uur veel meer auto’s af dan vroeger. Dat stuwt de lonen omhoog. Maar voor andere activiteiten, zoals de zorg voor een zieke of de uitvoering van een concert, heb je nog steeds evenveel tijd en mankracht nodig. Toch zullen de lonen in die sectoren mee moeten stijgen, om competitief te blijven. Met andere woorden: die diensten worden steeds duurder.

Veel van deze minder te innoveren diensten worden geleverd door de overheid. Daar betalen we belasting voor. Die moet dus omhoog. Dat hoeft niet erg te zijn, want met het geld dat we particulier op de steeds goedkopere consumptiegoederen besparen, kunnen we precies de duurdere diensten betalen. Maar er is één probleem: dat willen mensen niet. Mensen willen het geld dat ze besparen op de steeds goedkopere telefoonabonnementen natuurlijk niet aan belasting uitgeven. Mensen willen een duurdere telefoon. Baumol voorspelde dus dat juist door economische groei de druk zal toenemen om in de publieke sector te bezuinigen.

Eigenlijk werkt dit mechanisme in de particuliere sector net zo. Door innovatie en groei wordt techniek steeds goedkoper ten opzichte van arbeid. Denk aan de koffiejuffrouw, die tegenwoordig alleen nog maar in de vorm van een automaat te zien is: veel goedkoper. Dat hoeft niet erg te zijn, want ook die koffieautomaat moet door iemand gemaakt worden, of gerepareerd. Maar dat positieve effect werkt niet helemaal. Juist in de technisch op te schroeven sectoren gaat steeds meer van de winst naar eigenaars van de techniek erachter, de software en het staal. In economische termen: de kapitaalquote stijgt ten opzichte van de arbeidsinkomensquote. Steeds minder van het totale inkomen vloeit naar de mensen die de arbeid leveren.


Goedkopere arbeid
Is er iets aan te doen? Dat is een lastige vraag. Het zou helpen als het mogelijk was om arbeid weer goedkoper te maken. Dat kan als mensen zichzelf te laten verhuren als ZZP’er bijvoorbeeld. Of door belasting op arbeid te verlagen, en het minimumloon te verlagen. Dat gaat pijn doen, maar het is de consequentie van onze groei-economie. Doen we dat niet, dan zal arbeid met de stijging van de productiviteit alleen maar meer onder druk komen te staan. Zeker, in sommige sectoren komen er ook banen bij. Maar niet voor alle opleidingsniveaus.

Op een dieper niveau zou ik zeggen dat we ons vooral moeten realiseren dat technologie geen heilige graal is die ons ‘automatisch’ vooruitgang gaat brengen. Technologie – en dus ook schaalvergroting en flexibiliteit – verandert onze economie en dat heeft baten en kosten.

Ik denk dat het onder meer de lokale samenleving is die de prijs betaalt. Er is grote vraag naar mensen die met ouderen willen werken, maar er is geen geld voor. Er is grote vraag naar mensen die het plastic op het plein willen opruimen, maar ook dat kan niemand betalen. Er moeten alleen maar mensen uit, klaagt zelfs de boswachter die geen uren genoeg heeft om de natuur net buiten de stad goed te onderhouden. Arbeid is gewoon te duur!

Maar dit geldt ook voor kappers, winkeliers, restauranthouders, muziekdocenten, welzijnswerkers, bakkers, kunstenaars, al die beroepen die belangrijk zijn voor de werkgelegenheid én voor het sociale leven in een wijk. Ze houden met moeite het hoofd boven water, of niet. Dan moeten ze maar wat anders doen, zeggen economen vrolijk. Maar dat is precies wat een groot deel van de 4260 werkzoekenden in Overvecht niet kan. Ze hebben een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt. Je kunt ook zeggen: onze dynamische kenniseconomie heeft hen niet meer nodig. Ze zijn een overbodige klasse geworden.


Paradijsbewoners of tv-kijkers?
Sommige mensen kijken reikhalzend uit naar het verdwijnen van arbeid. Onlangs interviewde ik voor de Groene Amsterdammer de bekende Tsjechische econoom Tomáš Sedlácek. Hij bezong de lof van de technologische vooruitgang. Techniek neemt steeds meer werk van ons over, zei hij optimistisch. “Hoe meer dat gebeurt, des te meer dat ons vrij maakt om ons te kunnen richten op de ideeën, op de verhalen. Niet de elitaire enkeling, maar iedereen. In de toekomst hoeft niemand zich bezig te houden met werk dat robots ook kunnen, maar met creatie, of dat nu met de handen is of met het hoofd. We hebben eeuwenlang gewerkt, als slaven. Nu leven we in een tijd dat de techniek het werk kan overnemen en we kunnen gaan doen waar we voor zijn. Dat is moeilijk, maar we moeten gaan verzinnen wat we zouden doen als we helemaal vrij waren om te kiezen.”1

Het klinkt mooi, maar ik denk dat Sedlacek er te veel van uitgaat dat mensen weer paradijsbewoners kunnen worden. Wat doen mensen die helemaal vrij zijn om te kiezen wat ze willen? Een deel heeft misschien de discipline, de vaardigheden, de vrienden en het geld, kortom het kapitaal, om creatief een eigen onderneming op te gaan zetten. Maar een groot deel zakt depressief weg achter de tv.


Het nut van werk
De opbrengst van arbeid bestaat niet alleen uit salaris. Arbeid (ook onbetaalde) brengt ons in een sociale gemeenschap, brengt ons in verband met mensen, ons lichaam, de natuur. Dat is niet altijd duidelijk meer zichtbaar, een groot deel van ons werk staat ver af van de materiële werkelijkheid. Ik ben zelf ook een urban professional die grotendeels in zijn eentje achter de computer zit te typen, met schermen en systemen en organisaties die bemiddelen tussen mij en de werkelijkheid. Dat is soms heel effectief, maar ik verlies er ook iets door.

Elke twee weken begeef ik me daarom, samen met een groepje andere mensen uit de buurt, naar het bos in mijn omgeving om de boswachter daar te helpen met natuurwerk. Snoeien, knippen, hooien, bomen zagen. Het is een verademing om naast kenniswerk te mogen arbeiden. Het is namelijk veel bevredigender, gezonder en socialer dan het werk dat ik normaal gesproken doe. Het geeft een gevoel van eigenwaarde en ook nog eens een relatie met de natuur, omdat er geen anonieme systemen tussen zitten. Ik werk daar met heel mijn lichaam.

Maar het kan alleen nog maar als vrijwilliger. Economisch kan het niet meer uit, dit soort arbeid is te duur geworden. Als wij er niet zouden zijn, zou de boswachter bepaalde natuurstroken niet meer kunnen beheren. En voor het grotere hak- en rooiwerk huurt hij een volautomatische harvester in, die bediend wordt door een Poolse loonwerker. Die kan het bos veel goedkoper in mootjes hakken.

Ik wil niet te romantisch doen over arbeid. De meeste werknemers staan ver af van wat ze maken. Ook de boswachter zit het grootste deel van de dag achter zijn computer facturen te controleren (klaagt hij). Laat staan de laagopgeleide mensen die echt monotoon en afstompend werk hebben. Dat is een groot probleem. Maar robotisering gaat ons daar niet automatisch uit redden. Op dit moment levert technische innovatie vooral banen op in de hoogopgeleide, creatieve hoek. Er komt ook laaggeschoold, monotoon werk bij, maar in hoeverre dat echt bevredigende en ook vaste banen zijn, is maar zeer de vraag. De middenbanen vallen er tussenuit


‘Naast-elkaar-leving’
Werk is niet iets dat we moeten uitbannen. We hebben werk nodig. En de dorpen en de wijken die nu anoniemer worden, hebben ook werk nodig, economische relaties, mensen die met elkaar handelen of arbeiden, omdat gemeenschap anders onmogelijk wordt. In elk geval voor de mensen die economisch gezien steeds minder waard zijn, die letterlijk een overbodige klasse vormen.

Ik denk niet dat er een zomaar oplossing is, want het probleem heeft te maken met de essentie van technologische vooruitgang. Daarom is het allereerst een besef, een erkenning dat techniek baten geeft, maar ook kosten. Om die vervolgens te kunnen beperken, lijkt het me van cruciaal belang dat arbeid goedkoper wordt, zodat de markt zelf ruimte krijgt om mensen aan te nemen.

Op lokaal niveau zouden we veel meer kunnen erkennen dat economische gemeenschap cruciaal is. Zeker in wijken die langs etnische, culturele of klasselijnen uit elkaar vallen, moéten we lokale economische betrekkingen stimuleren. In de politicologie heet dat de McDonald’s-these: landen die een McDonald’s hebben, voeren bijna nooit oorlog tegen elkaar, omdat handel oorlog onaantrekkelijk maakt. De McDonald’s-these werkt ook op lokaal, intermenselijk niveau (al zou ik niet pleiten voor een McDonald’s want de werknemers komen van ver en de winsten vloeien ook weer terug naar de verte). Waar mensen broodjes bij elkaar kopen, investeren ze ook in elkaar. Een strategie om lokale bedrijvigheid en ondernemerschap mogelijk te maken, lijkt me cruciaal voor al die wijken en buurten in ons land die het zwaar hebben.

Want nu winkels, scholen, dienstverleners en middenstanders uit arme buurten verdwijnen, en steeds meer mensen alleen nog maar werk vinden op digitale plekken of in inpakcentra ergens aan de snelweg, of helemaal niet werken maar alleen in leven blijven met hulp van een loket, begint de samenleving in dit soort gebieden meer op een ‘naast-elkaar-leving’ te worden.

Frank Mulder (1978) studeerde geschiedenis van de internationale betrekkingen. Hij is freelance journalist voor o.a. De Groene Amsterdammer en schreef het boek De Geluksmachine (2015). Hij woont met zijn gezin in een woongemeenschap in de Utrechtse wijk Overvecht. Eerder schreef hij over dit thema: 'De overbodige klasse van Overvecht. Iedereen heeft pijn in zijn rug'. (De Groene Amsterdammer, 8 maart 2017)

 

Noot

1. F. Mulder. (20 december 2017). De verantwoordelijkheid van de elite. Onze dromen zijn vervuld, maar onze verlangens niet. De Groene Amsterdammer, 141(47).