De coronacrisis en goed burgerschap: een culturele diagnose
De coronacrisis en goed burgerschap: een culturele diagnose
21 maart 2021
De coronacrisis van de afgelopen acht maanden heeft de Nederlandse cultuur en de Nederlandse democratie op de proef gesteld. De uitslagen laten de broosheid van een moderne beschaving en van de Nederlandse democratie zien. Redelijke conversaties zijn tot geschreeuw, schelden en spugen verworden. Oog en hart voor het bonum commune (het gemeenschappelijk goed) heeft plaatsgemaakt voor wantrouwen, een sterke drang tot zelfbehoud, en verbaal en fysiek geweld tegen hulpverleners en politici. De polarisering tussen de politieke elite en het volk en tussen burgers onderling lijkt toegenomen te zijn. Dit verval van democratie is uiteraard niet aan een pandemie te wijten, maar eerder aan een zwakke democratische geest, antidemocratische structuren en zwak ontwikkeld burgerschap.
Goed burgerschap, als begrip en praktijk, is ontstaan in de oude Atheense stadsstaat na zijn overwinning in de Perzische oorlogen. De grote Atheense staatsman Pericles slaagde erin om de Atheense oorlogsbuit, koloniale uitbuiting en grootschalige slavernij aan te wenden voor de vorming van een hoogwaardige humanistische cultuur die democratie en goed burgerschap mogelijk zouden maken. De gestalte die die oude ‘democratie’ kreeg, was sterk bepaald door de patriarchale cultuur (en constante oorlogen) in de oudheid. Vrouwen, kinderen, slaven (die vaak overwonnen volkeren waren) en andere tijdelijke inwoners (zoals reizigers) waren niet gemachtigd om deel te nemen aan politieke debatten en besluiten. Democratie en dus burgerschap was de politieke zaak van vrije mannen die gecultiveerd genoeg werden geacht om op democratische wijze met elkaar te converseren. Het spreekt voor zich dat een discussie over de koers van een samenleving gemakkelijker te voeren was met duizend mannen dan met een paar miljoen mensen die slechts beperkte mogelijkheden van cultivering hebben.
De hedendaagse Nederlandse democratie is inclusief, in de zin dat de meeste volwassenen die over de Nederlandse nationaliteit beschikken hun stem mogen laten horen via verkiezingen. Goed burgerschap bestaat echter niet louter uit het verkiezen van politieke vertegenwoordigers. Goed burgerschap wordt niet alleen van de politieke vertegenwoordigers (de politieke elite) verwacht, maar ook van allen die niet noodzakelijkerwijs politiek bekwaam en actief zijn. Hierin ligt ook de broosheid van de moderne democratie, die brozer is dan de oude democratie. De burger in de oude democratie kreeg doorgaans een rijke culturele en politieke opvoeding die hem in staat stelde om zichzelf te sturen, redelijk en rechtvaardig te zijn, en zijn eigen belang onderschikt te maken aan het hogere belang van de bonum commune. Velen slaagden er niet in om dit politieke en culturele ideaal te verwezenlijken, want zelfbehoud, eigenbelang, nijd en jaloezie zijn al te menselijke valkuilen. Echter, van de zogenaamde moderne burgers van vandaag wordt niet eens verwacht dat ze dit ideaal nastreven. Van moderne burgers wordt door overheden verwacht dat zij de taken van de niet-burgers – vrouwen en slaven – in de oudheid verrichten en de bekwaamheid daartoe verwerven: ze dienen vooral voor een welvarende en constant draaiende economie te zorgen.
De cultivering van goed burgerschap als politieke opdracht wordt voor het eerst bediscussieerd door Socrates, zoals is terug te lezen in de werken van Plato. Een goede burger is een onderwezen wezen, wiens taal, verlangens en denken zijn gevormd door de dichtkunst, wijsbegeerte en wetenschap. Bovenal is een goede burger gevormd om ontvankelijk te worden voor het goede, naar het goede te verlangen, het goede te begrijpen, en, uiteindelijk, het goede te doen. Dat gemeenschappelijke goede was voor veel denkers en politici in de oudheid datgene wat de politieke gemeenschap ten goede kwam en versterkte. Deze gemeenschap was echter geen gemeenschap in de zin van een verzameling van mensen, een gezin, familie, noch een stam. Die politieke gemeenschap van de oude democratie bestond krachtens de redelijkheid, rechtvaardigheid, moed en gemeenschapszin van gecultiveerde burgers. De goede burger is niet alleen rechtvaardig en onbaatzuchtig jegens zijn gezin, familie of vrienden, maar ook jegens zijn stadsgenoot (of landsgenoot, in de moderne democratie) die geen bloedverwant van hem is of niet uit de eigen kring afkomstig is. Dit ideaal van de goede burger is duidelijk een verheven ideaal. Te verheven volgens sommigen. Zo meende de spreekbuis van het volk, de uit Genève afkomstige Jean-Jacques Rousseau, dat alleen goden goede burgers konden zijn. Gegeven de menselijke tekortkomingen en beperkingen moet democratie vooral worden begrepen als een politieke aspiratie die een volk dwingt om op een hoger, iets meer goddelijk, cultureel en politiek niveau te geraken.
In de moderne wereld zijn vormen van democratische zelfsturing te vinden onder inheemse gemeenschappen (zoals de Zapatistas in Zuid-Mexico) en sommige ‘ecodorpen’, wereldwijd, die zich expliciet als democratische coöperaties presente- ren. Wat ze gemeenschappelijk hebben is het belang dat zij aan een collectieve besluitvorming, rechtvaardigheid en solidariteit toeschrijven en hun zorg voor het bonum commune (onze planeet), voorbij het eigenbelang en de obsessie met economische groei. Sowieso veronderstelt democratie kleinschaligheid (en dus decentralisatie), die de fysieke voorwaarde is voor de politieke deelname en betrokkenheid van alle volwassenen die daartoe intellectueel en praktisch uitgerust zijn. Deze betrokkenheid bestaat niet louter uit het braaf uitvoeren van beslissingen genomen door politiek leiders, maar mondt ook uit in het samen denken over problemen en mogelijke oplossingen waarbij de lasten door alle betrokkenen worden gedragen. Zelfsturende ecodorpen en andersoortige gemeenschappen zijn echter beslist niet genoeg om de grootschalige niet-democratische structuren – zoals de marktmentaliteit en de geconcentreerde macht van industriële oligarchieën – tegen te gaan. Wel zijn ze een levensschool om democratische waarden en goed burgerschap te leren en te oefenen.
Afgezwakte vormen van het democratisch ideaal en het streven ernaar zijn soms te vinden op bijzondere scholen en in sommige universitaire opleidingen binnen de geesteswetenschappen. Echter, meer algemeen en vanzelfsprekend is de politieke aspiratie naar economische welvaart en comfort, en dus ook naar sociale mobiliteit. Met andere woorden, een zwakke aspiratie naar democratie en goed burgerschap wordt gecompenseerd door de meer haalbare doelen van economische groei en technologische ontwikkeling die doorgaans verbeterde bestaansvoorwaarden genereren. Goed burgerschap is vele malen moeilijker te cultiveren dan het verwezenlijken van materiële prestaties, omdat het zo veel vereist van de menselijke geest. Het houdt dialoog, luisteren, nadenken, het verkennen van meerdere mogelijkheden en het leggen van verbindingen in. Het vereist vertrouwdheid met alle aspecten van de menselijke werkelijkheid en de bereidheid om oude gewoontes te doorbreken. De vorming tot burgerschap is tijdrovend, vergt geduld en vanuit economisch perspectief is zij niet zo rendabel omdat de directe resultaten niet altijd zichtbaar zijn.
Redelijkheid | Het is in deze context van een zwakke moderne democratie, beperkt burgerschap, een haast afwezige politieke gemeenschap in een technologische samenleving dat de coronacrisis zich aandient. Gezien deze achtergrond is het niet verrassend dat het verzoek van de overheid om het eigen comfort, gemak en gewoontes opzij te zetten, heftige emoties en reacties heeft uitgelokt. Het geluid dat individuele autonomie wordt aangetast laat vooral het ondemocratische karakter van de Nederlandse cultuur zien. Er is geen sprake van een politieke gemeenschap maar wel van losse individuen die zich in allerlei clubjes en partijen verschuilen, om vervolgens hun collectieve egoïsme te kunnen uiten. Als individuen maken ze gretig gebruik van de sociale media om hun ongenoegens en opgekropte emoties te spuien.
Demogogen hebben ook van deze nieuwe crisis geprofiteerd door op de vermeende of ervaren kloof tussen de politieke elite en de zogenaamde ‘gewone man’ in te spelen. De elite wordt als parasitair en onwetend afgeschilderd. Volgens dit populistische narratief wordt het volk, dat over een gezond boerenverstand beschikt, geplunderd en vernederd door de elite. Is het dan zo ongeloofwaardig dat deze elite corona heeft verzonnen om het volk in bedwang te houden? De vervaging tussen waarheid en leugen – die al gaande was voor de coronacrisis – heeft het mogelijk gemaakt om nog meer verwarring en tweedracht te zaaien. Demagogen manipuleren de emoties van reeds gefrustreerde, teleurgestelde mensen. Populisme kan alleen floreren als in Nederland democratische normen van denken, spreken en emotionele ontwikkeling zó zijn vervallen tot het uitwisselen van onderbuikgevoelens, dat de taal van de democratie niet langer wordt gesproken en de democratische conversatiekunst niet langer wordt beheerst.
Het verval van de democratische conversatiekunst en dus de afwezigheid van een goede dialoog – die luisteren, inlevingsvermogen en ontvankelijkheid voor het vreemde veronderstelt – manifesteert zich in de suboptimale relatie tussen de politieke elite en ‘gewone’ burgers, en tussen burgers onderling: tussen de ‘coronagelovigen’ en de nuchtere Neder- landers, tussen de ‘schapen’ en de vrije of kritische mensen. Geconfronteerd met het onredelijke gedrag van mensen die hamsteren, voorzorgmaatregelen aan hun laars lappen en hun frustratie in allerlei vormen van geweld uiten, reageert een teleurgestelde en verbaasde premier Rutte met “hamsteren is niet sociaal”, “gewoon je bek houden” en “blijf met je poten van anderen [politici en politie] af”. Een democratie kan niet bestaan zonder een bepaalde mate van redelijkheid, die dialoog mogelijk maakt, op basis van onderlinge verbondenheid door wederzijds vertrouwen, respect en goedgezindheid.
Vanuit die redelijkheid ontstaat kritiek van een heel andere aard dan de kritiek op de sociale media. ‘Democratische kritiek’ is niet gemotiveerd door het eigenbelang, eigen comfort en niet-onderbouwde mening, maar is gemotiveerd door redelijke overwegingen en hart voor het bonum commune, door de bekommernis om de ander.
Verwaarloosd burgerschap | Echter, we zitten nu, in tijden van corona, met de gevolgen van een structurele verwaarlozing van het cultiveren van burgerschap en democratisch leiderschap. Deze constatering wordt bevestigd door de in mei 2016 verschenen notitie van het Sociaal en Cultureel Planbureau met de titel Gedeelde Waarden en een Weerbare Democratie. Dit is ook de aanleiding voor het nieuwe wetsvoorstel ‘Aanscherping Burgersopdracht Onderwijs’ (W8437.K-2). Het gebrek aan ‘wederzijds respect, tolerantie en verdraagzaamheid’ wordt in dit laatstgenoemde document aangestipt (p. 6).
In Nederland leven we vooralsnog in een democratie, hoe zwak of vervallen dan ook, en mogen we de democratische hoop op een politieke gemeenschap niet opgeven. Een pandemie is wellicht niet het meest opportune moment om goed burgerschap en democratisch leiderschap te leren. Echter, zij biedt een moment om eens wat dieper na te denken over de problematische politieke en culturele aspecten van de coronacrisis en daar wat aan doen. Het Nederlandse individualisme – en in sommige gevallen, ronduit egoïsme – is beslist niet het enige aspect van de crisis. De openlijke minachting voor de coronamaatregelen heeft ook met weinig vertrouwen in de overheid te maken. De overheid heeft duidelijk de culturele aspecten van de coronacrisis over het hoofd gezien, maar is ook zelf onderdeel van deze crisis door haar niet zo democratische aanpak. Corona was weer een probleem dat door experts en technologie opgelost zou moeten worden. Bijzonder in de corona-aanpak is dat nu juist van alle instanties het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de rol van expert krijgt toebedeeld, terwijl het als ministerieel kennisinstituut maar zeer beperkt gezag heeft en ook een bepaalde vijandigheid jegens zijn beperkte expertise uitlokt. Een meer omvattende commissie die diverse perspectieven en vormen van wijsheid vertegenwoordigt was wellicht meer legitiem geweest en had meer vertrouwen kunnen winnen. Het blijft uiteraard speculeren of zo’n commissie in staat was geweest om de democratische conversatiekunst uit te oefenen en zichtbaar te maken.
Het nieuwe wetsvoorstel van minister Slob om het burgerschapsonderwijs aan te scherpen is veelbelovend, ondanks het feit dat de valse indruk wordt gewekt dat een vervallen burgerschap begon met de migratiestromen en bijbehorende integratieproblematiek. De kracht van het voorstel ligt vooral in de verwijzing naar het fundament van een democratie, namelijk, de menselijke waardigheid, van waaruit vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit afgeleid zijn (p. 16). Alle Nederlanders horen deze basiswaarden eigen te maken door ze te oefenen, het liefst thuis, maar ook op scholen en alle andere ontmoetingsplaatsen, zoals verenigingen, maatschappelijke instellingen, buurt, geloofsgemeenschappen, digitale forums, etc. Ook de media heeft de democratische verantwoordelijkheid om burgerschap te bevorderen (p. 15). De kans van slagen is echter afhankelijk van onze politieke en culturele bereidheid om de allerhoogste waarde toe te schrijven aan de cultivering van de menselijke geest, boven alle andere waarden.