Nieuwe solidariteit vraagt aandacht voor gezamenlijk bestaan

Nieuwe solidariteit vraagt aandacht voor gezamenlijk bestaan

nieuwe solidariteit vraagt aandacht voor gezamenlijk bestaan.jpg

4 januari 2006 by Jan Westert (directeur)

Er vindt een stevige bezinning plaats op het begrip solidariteit. In dat woord vat ik ook het mooiere woord ‘naastenliefde’ en gemeenschap. Onlangs verscheen de uitgave “Over de Schutting”, op weg naar nieuwe solidariteit. Eerder pleitte minister-president Balkenende voor de participatiemaatschappij in plaats van de huidige verzorgingsstaat. Het christelijk sociaal congres was ingericht rond dit thema. Het gezamenlijk bestaan van mensen in onze samenleving vraagt nieuwe aandacht. In kerkelijke termen ligt meer aandacht voor het priesterschap en de gemeenschap der heiligen in het verlengde van deze wending in het denken over de verzorgingsstaat.

Balkenende [1] neemt een verschuiving waar van de verzorgingsstaat naar participatiesamenleving. De wending zit daarin, dat de participatiesamenleving  zich meer richt naar burgers en hun verantwoordelijkheid voor het vormgeven van hun gezamenlijk bestaan. Het gaat ondermeer om meer aandacht voor de menselijke maat in maatschappelijke vraagstukken. Die kanteling in het denken over de overheid van Balkenende komt niet uit de lucht vallen. De solidariteit van de verzorgingsstaat is verticaal georganiseerd. De overheid organiseert en voert uit. De nieuwe solidariteit van de participatiesamenleving vraagt om een meer horizontale invulling. Burgers en gemeenschappen zijn zelf de dragers onder hun gezamenlijk bestaan. In de recente uitgave Over de schutting [2] van ChristenUnie, Sensor en het GMV wordt dit actuele thema vanuit verschillende invalshoeken stevig belicht.

 
Solidariteitsconcept
De solidariteit van de verzorgingsstaat is verticaal georganiseerd en gebaseerd op collectieve regelingen. Ten behoeve van een rechtvaardige sociale maatschappij moesten er arrangementen komen om groepen mensen, die zichzelf niet of onvoldoende konden redden een basis voor hun bestaan te geven. De AOW is daar een voorbeeld van. De WAO en de bijstand zijn andere voorbeelden. Op het terrein van de AWBZ is er veel ontwikkeld. Het zijn voorzieningen uit de industriële massasamenleving. Die maatschappij is in een aantal decennia drastisch veranderd. Burgers voorzien steeds meer in hun eigen levensonderhoud en niet alleen voor dit moment, maar ook in het kader van hun levensloop. De collectieve voorzieningen zijn niet meer een noodverband, waar je van gebruikt als je niet anders kunt. Ze vormen de basis om je levensloop op te plannen. Denk aan het pensioen. Het komt bovenop de AOW. Burgers calculeren de rechten van de rechtstaat in.  Ontwikkelingen als individualisering, emancipatie, secularisatie en cultuurverandering hebben bevorderd, dat het oorspronkelijke solidariteitsconcept van de verzorgingsstaat is uitgehold. De waardering van de AOW in de jaren vijftig is van een geheel andere orde dan de waardering nu. Waar we het toen gewoon vonden, dat ieder meebetaalde voor ouderen, staat die vanzelfsprekendheid tussen generaties nu (en niet geheel onterecht) onder druk.  De door de overheid georganiseerde solidariteit is afgenomen. Dat wisten we natuurlijk al. Al vele jaren staat de verzorgingsstaat ter discussie, omdat zij financieel onhoudbaar is geworden.  Zo is er op vele regelingen ingegrepen en bezuinigd: werkloosheidsvoorzieningen en arbeidsongeschiktheidsregelingen.  De wederkerigheid in het recht op een uitkering wordt veel sterker benadrukt. Niet solliciteren, dan ook geen uitkering. Echter nog steeds gaat het om een verticaal solidariteitsconcept. De overheid organiseert en draagt de verzorgingsstaat en geeft rechten af. Inmiddels is die verzorgingsstaat zo ver van de burger afkomen te staan, werkt niet samenbindend voor burgers. Bovendien is zij zo bureaucratisch ingewikkeld geworden, dat zij geen echt antwoord meer geeft voor de kwetsbare groepen. Van publieke voorzieningen heeft de middenklasse het meeste profijt. Rien Rouw[3] van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling constateerde onlangs terecht, dat de verzorgingsstaat er niet altijd in is geslaagd om een schild voor de zwakken te zijn. Dat heeft alles te maken met de emancipatie van de burgers, maar ook met de arrangementen, die door de overheid ontwikkeld zijn. Zo is de professionele zorg geworden tot een zeer zelfstandig systeem. Zorg is uit handen gegeven aan grote en professionele organisaties. Het zorgproces in de samenleving is steeds verder buiten beeld geraakt. De laatste tijd wordt in de herwaardering van de mantelzorg weer iets zichtbaar van participatie. De jeugdhulpverlening is een vervreemd en verlamd systeem. In het onderwijs is het al niet anders. Dat is een professioneel systeem van het verstrekken van onderwijsdiensten met ouders en studenten in een consumentenrol. Voor degenen, die aan de goede kant van de kennisstreep zitten is dat nog niet zo erg, maar er is ook de worsteling hoe onderwijs betekenis kan toevoegen voor juist de kwetsbare groepen.
 
Meedansen
Het zijn voorbeelden dat de kanteling van de verzorgingsstaat samen op moet gaan, beter nog vooraf moet worden gegaan door een diepgaand gesprek over de herwaardering van solidariteit en nieuwe gemeenschapsvorming. Het ideaal van de verzorgingsstaat met gelijke rechten en waardering voor iedereen heeft gefaald. De nieuwe standen/klassen in onze maatschappij weten hun weg in het bureaucratisch systeem. De nieuwe eigenaren van dat systeem weten bovendien goed voor zichzelf te zorgen. Zie de steeds terugkerende discussie over de topsalarissen in de publieke sector. De verzorgingsstaat heeft zijn eigen nieuwe klasse opgeleid.  
Ver weg van participatie, sociale cohesie en gezamenlijk bestaan. Enigszins nostalgisch vertelde iemand mij eens het verhaal over een gehandicapte jongen in zijn vroegere plattelandsdorp.  Er was geen discussie over zijn plaats in de samenleving. Hij hoorde erbij. We organiseerden zinvol werk. Er waren geen regels, die zeiden dat werk concurrentievervalsend was. Er was geen persoonsgebonden budget nodig om zorg professioneel van de buurvrouw in te kopen. We stonden voor gezamenlijk bestaan. Wel dit beeld valt in de hedendaagse maatschappij niet terug te plaatsen. En het kan onmiddellijk worden ontkracht met wat er ook toen mis ging. Maar het verhaal zegt vooral iets over de behoefte om solidariteit weer horizontaal, tussen burgers en in hun gemeenschap vorm te geven. Nieuwe solidariteit betekent terug naar de burger, opnieuw nadenken over nieuwe vormen van sociale cohesie en ondersteuning in en door de gemeenschap zelf. De overheid, de professionele zorg-, of onderwijsaanbieders moeten zichzelf gaan zien als één van de partners in het sociale netwerk van burgers/cliënten. Rien Rouw sprak over een meedansende overheid. In De nieuwe overheid [4] heb ik gepleit voor een interactieve verantwoordelijkheidstoets. De overheid geeft richting aan en biedt ruimte,waarbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers en/of verbanden uitgangspunt is en gestimuleerd zal worden. De overheid moet in die benadering veel meer meedansen in een benadering, waar meer diversiteit en maatwerk mogelijk is.  Dat geldt ook machtige zorginstituten, die nu vraagsturing met de mond belijden, maar strak sturende economische kaders kennen.
 
Anders ondersteunen
De kanteling van de verzorgingsstaat  vraagt dus om andere vormen van ondersteuning. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning is een poging van de overheid om die kanteling door te voeren. De discussie over deze wet gaat tot nu toe echter vooral over het recht op zorg en de economische randvoorwaarden, waaronder de wet wordt ingevoerd.  Enerzijds is dat terecht om dat de wet tevens een bezuiniging inhoudt. Anderzijds is dat slecht, omdat zo het gesprek over solidariteit meteen weer in de oude kaders is geplaatst.  Wil maatschappelijk ondersteuning slagen en bijdragen aan een maatschappij, waar participatie meer handen en voeten krijgt, moeten initiatieven meer bottum vanuit de burgers en organisaties tot stand komen. Het gaat immers om de rol van de burger in de participatiesamenleving en hun verbanden, die een gelijkwaardige plaats krijgen in een integrale benadering.  Gezamenlijk bestaan vraagt om een andere maatschappelijke rol van de overheid en van zorgorganisaties, onderwijsinstituten, uitkeringsorganisaties en van de burger. Namens de laatste wordt tot nu toe als belangrijkste opgemerkt dat cliëntenparticipatie en medezeggenschap belangrijk zijn. Met alle respect dat is niet het antwoord op de op het eerste gezicht onontkoombare ontwikkeling, dat het huidige solidariteitsconcept, gebaseerd op collectieve voorzieningen voorbij is.
 
Nieuwe verbindingen
In de nieuwe opvattingen wordt een sterker beroep gedaan op horizontale verbindingen tussen mensen. In een geanonimiseerde en geïndividualiseerde samenleving houdt dit in dat er aandacht moet worden geschonken aan gezamenlijkheid en gemeenschapsvorming. Vanuit de gehandicaptensector weet ik dat gezamenlijk bestaan in woorden prima valt vorm te geven, maar de praktijk is weerbarstig. Het is ook een illusie te menen, dat een sociale rechtsstaat zonder de overheid kan. Die overheid moet vooral haar voorzieningen anders vormgeven en faciliteren, meer meedansen op het ritme van de samenleving.  Terecht wijzen Kuiper en Visser er dan ook op, dat meer visie op nieuwe solidariteit nodig is. De waardering de publieke bijdrage van organisaties en verbanden vraagt aandacht, wil de omvorming naar een participatiesamenleving geen slag in de lucht blijken te zijn. Burgers zijn verrast door de wending in het denken van de overheid en zijn daarop ook niet voorbereid.  De manier waarop participatie en de anonieme, geïndividualiseerde leefpatronen op een nieuwe manier kunnen worden verbonden kent nog heel veel uitdagingen.
 
Beleidsagenda
In het boek Over de schutting bepleiten Kuiper en Vissers een agenda met bezinningsthema’s. Ter afsluiting vermeld ik hun zes punten en voeg er twee aan toe, waar ik in de kerkgemeenschap graag meer aandacht voor vraag.
 
·        Aandacht voor de sociale rechtsstaat.
 Sociale gerechtigheid is geen loze politieke slogan. Tegen die achtergrond vraagt de rol van de overheid als schild voor de zwakken om vernieuwing van de normatieve  christelijke visie op de overheid. De overheid als schild voor de zwakken is soms ook  uitgehold begrip geworden. En in het denken van gereformeerden over de afgelopen vijftig jaar valt ook al te vaste visie op de overheid en het overheidsdomein te bespeuren.
 
·        Solidariteit vraagt normatief inzicht.
Het kan geen oppervlakkig begrip  zijn. Solidariteit hoort een ‘verinnerlijkt thema’ van burgers zijn, die inhoud willen geven aan een gezamenlijk bestaan. Daarom heeft naastenliefde voor mij een diepere betekenis. Het liefhebben van God boven alles en je medeburger/mens als jezelf, kun je niet buiten jezelf plaatsen. Liefde tot de naaste,die net zo groot is als liefde voor je zelf,  betekent in termen van nieuwe solidariteit een geweldige stap voorwaarts in de hedendaagse eigen-belang-   samenleving.
 
·        Verandering vraagt politieke stabiliteit.
Verandering vergt leiderschap met een persoonlijk commitment.  Leiders,  die op basis daarvan hun visie uitdragen. In zekere zin is dat een pleidooi voor een breuk met de politieke kermis van nu, waar politiek leidersschap vaak te weinig stabiliteit uitstraalt.
 
·        Noodzaak van nieuwe leefpatronen
Het gaat om leefpatronen, die uitstijgen boven een oriëntatie op persoonlijk calculerend gedrag. Voor oude sociale verbanden geldt, dat de notie van ‘gezamenlijk bestaan’ centraler dient te staan. Voor organisaties als vakbeweging, werkgeversverbanden, zorgorganisaties, woningbouwcorporaties, onderwijskoepels vergt gezamenlijk bestaan een herijking van hun identiteit. Een vakbeweging die alleen nog belangenbehartiger en dienstverlener  is, is het zicht op zijn bijdrage aan de vormgeving van de publieke samenleving kwijt geraakt. In het kader van gezamenlijk bestaan is er noodzaak voor een heroriëntatie op die rol. Er is ruimte voor een ANWB-plus benadering, terwijl in een geïndividualiseerd en calculerende maatschappij de nadruk de focus wel erg nadrukkelijk bij het het brood-en-boter-concept voor de achterban ligt. Die eenzijdige oriëntatie is bij veel belangenorganisaties (werkgevers) dominant. Organisaties in maatschappelijk middenveld moeten het lef hebben om hun idealen te verwoorden.
 
·        Noodzaak voor meer integraal beleid.
In Over de schutting wordt naast sociale hervormingen, ook integraal beleid op het gebied van huwelijk en gezinsrecht, emancipatie en arbeidsmarktbeleid. vrijwilligerswerk en mantelzorg bepleit. Ik steun die benadering van recht en zorg.  Bij een integrale benadering behoort ook het teruggeven van beroepstrots aan beroepsbeoefenaren. Dat geldt in veel overheidsdomeinen.  Door alle fusies, veranderingen, en vernieuwing van managementstijlen hebben veel medewerkers ( neem het CWI als voorbeeld ) het geloof in de eigen organisatie verloren. Zij voeren nog slechts uit, maar het leggen van integrale verbindingen en iets van persoonlijke betrokkenheid op cliënten bouwen zij niet op. Laat staan, dat je in die context een uitkeringsgerechtigde helpt aan werk.. Integraliteit en beroepstrots vereisen een einde aan het taylorisme in de bureaucratie.
 
·        De ontwikkeling van sociaal kapitaal is een relevant thema.
Om de ontwikkeling naar “gezamenlijk bestaan” meer kracht te geven verdient burgerschapsontwikkeling aandacht.  Onderwijsprogramma’s in het HBO en MBO zouden een verplichte maatschappelijke stage van vier maanden, naast een beroepsgerichte stage verricht in het curriculum moeten opnemen. Die verplichting past in het competentiegerichte onderwijs. Het verbindt de ontwikkeling van beroepsgerichte competenties met de ontwikkeling  burgerschapscompetenties. Op die manier wordt ook meer structureel bijgedragen aan het ontwikkelen van sociaal kapitaal.
 
·        Waardering van priesterschap aller gelovigen.
De kerkelijke gemeenschap kan een krachtige innovator zijn in de ontwikkeling van sociaal kapitaal. In de kerk worden we opgevoed met de aloude Heidelberger. Zondag 12 bepaalt ons bij drie aspecten in het ambt aller gelovigen: profeet, priester en koning. We hebben over het algemeen volop aandacht voor het profetische en het getuigende. In christelijk sociale politiek ontbreekt ook niet aan visie op het koningsschap. De focus in onze tijd zou maatschappelijk gezien meer uit mogen gaan naar het priesterschap in het optreden van de christen. In de woordverkondiging en diaconale bewustwording is hernieuwde aandacht voor dit aspect van het ambt der gelovigen waardevol. Soms heb je het gevoel lid/onderdeel  te zijn van een goed doorvoede middenklasse kerk, waar barmhartigheid en bewogenheid geen sterk ontwikkelde lijnen zijn. In de ontwikkeling van het  priesterschap kunnen kerkgemeenschappen een innoverende rol vervullen.
 
·        Gedachtewisseling over gemeenschap der heiligen
Met het voorgaande hoop ik ook op een nieuwe goede gedachtewisseling in de kerken op de gemeenschap der heiligen. Heeft het met onze cultuur te maken, dat het in deze  tijd een weinig gebruikt begrip. Kerkleden zijn ook kinderen van hun tijd in cultuur met anonieme en geïndividualiseerde kenmerken. Het ontwikkelen van de gemeenschap der heiligen in praktische zin biedt een goede basis voor het uitbouwen van het priesterschap. Het helpt kerken vooruit in het vormgeven van “gezamenlijk bestaan” .  En bij alle interne moedeloosheid geeft zo’n praktische uitwerking van het kerkelijk broeder- en burgerschap veel mensen ook lucht en ruimte.

Noten

[1] Minister-president dr. J.P. Balkenende in lezing ‘Op eigen kracht’, Bilderbergconferentie. 2005
[2] Roel Kuiper en Cors Visser, Over de schutting, op weg naar nieuwe solidariteit, Amsterdam, 2005
[3] Rien Rouw, Nederlands Dagblad, 27november 2005
[4] Jan Westert in De nieuwe Overheid, kort commentaar 4, Mr. G. Groen van Prinstererstichting, Amersfoort, 2002

Door Jan Westert, directeur van het Menso Alting College en vice-voorzitter van de mr. G. Groen van Prinstererstichting
 
Dit artikel is verschenen in De Reformatie, december 2005.