Bestrijding van terrorisme: een zaak van lange adem

Bestrijding van terrorisme: een zaak van lange adem

bestrijding terrorisme.jpg

8 oktober 2005 by Arnold Poelman (voormalig directeur)

Nog maar ruim vijftien jaar geleden zag de politieke en geografische wereld er heel anders uit dan nu. Onder president Gorbatsjov was de Sovjet-Unie langzaam maar zeker onder haar eigen gewicht bezweken. De Berlijnse Muur was al lang beklad maar uiteindelijk werd ze zelfs geheel ontmanteld. Economische sleutelwoorden waren 'marktwerking' en 'flexibilisering'. Kenmerk van de eerste periode na de val van de Muur was optimisme.

In de jaren negentig werden de grote staande legers langzaam maar zeker vervangen door snelle interventiemachten. In plaats van massaliteit kwaliteit. Geen dienstplicht meer maar een 'hoogstaande professionele en getrainde soldaat'. De doctrines van de Koude Oorlog met tankslagen op de Lüneburger Heide werden vervangen door theorieën waarin kleinschalige conflicten door middel van snelle interventies zouden worden opgelost.

De dreiging van een grootscheepse nucleaire oorlog was gelukkig van de baan. Terwijl in het midden van de jaren tachtig grote delen van het Nederlandse volk nog te hoop liepen tegen de stationering van nieuwe kruisvluchtwapens bleken ze ongeveer vijf jaar later compleet overbodig te zijn geworden. Het kan snel verkeren.
Ideologisch was het communisme failliet en het verloor na de val van de Sovjet-Unie ook snel zijn status in die landen waar de Sovjet Unie om strategische redenen zich gepresenteerd had. Volgens de Amerikaanse filosoof Fukuyama waren de siamese tweeling liberalisme en kapitalisme als overwinnaars uit de Koude Oorlog gekomen. De enig denkbare economische ordening was die van de vrije markt gebleken. De enig denkbare ordening van het politieke systeem was het liberalisme. De staat is neutraal, de burger kan zijn eigen gang gaan zolang hij maar niet te dicht in de buurt komt van de neus van zijn buurman. “The freedom to move your hands is reached by the distance to your neighbours nose.”
Het zag er zonnig uit aan het begin van de jaren negentig. Economisch en politiek. De inval van Saddam Hoessein in Irak aan het begin van de jaren negentig werd toch eigenlijk gezien als een rebelse actie van een man die nog niet helemaal begrepen had dat de wereld veranderd was. In eendrachtigheid werd hij door een regenboogcoalitie uit Koeweit verjaagd, onder leiding van de Verenigde Staten. Dat wel. Want er was nog maar één supermacht.
En het terrorisme? Het was er wel, maar werd als een randverschijnsel beschouwd. Iran, Syrië, Libië, Noord-Korea werden er van beschuldigd het internationale terrorisme te steunen maar van Osama bin Laden had nog niemand gehoord. Weliswaar was president Sadat van Egypte in 1980 door islamitische fundamentalisten vermoord, maar de signalen van een islamitisch fundamentalisme dat de harten veroverde van talrijke moslims waren kennelijk nog niet zo alarmerend dat ze werden opgemerkt in het Westen.
 
De verandering
 
Op 11 september 2001 boren twee vliegtuigen zich in de twee torens van het World Trade Centre in New York. Een ander toestel stort zich op het Pentagon en een vierde toestel, waarschijnlijk onderweg naar het Witte Huis in Washington, bereikt dat doel niet en stort neer in Pensylvania, nadat passagiers de kapers hebben aangevallen. De beelden van de twee inzakkende torens bereiken vervolgens miljoenen mensen over de gehele aarde en worden met ontzetting, maar op sommige plaatsen in de wereld ook met gejuich begroet. Het lijkt of daarmee de droom van een nieuwe wereld in één geweldige klap teniet wordt gedaan Er is een nieuwe vijand opgestaan. Het islamitisch fundamentalisme, gepersonifieerd in de persoon van Bin Laden, wordt staatsvijand nummer één van de Verenigde Staten.
Het wordt een schimmig gevecht aangezien de meest zichtbare en omnipresente staat in de wereld het moet opnemen tegen een tegenstander die gebaat is bij kleine cellen, onzichtbaarheid, codes, het ontbreken van duidelijke verbanden en structuren en vooral aanwezig in de harten van de volgelingen. Het is alsof je een kruisraket op een mug afstuurt.
De Verenigde Staten vallen Afghanistan en later Irak binnen met behulp van enkele bondgenoten en verjagen de Taliban resp. Saddam Hoessein. Als antwoord vindt er een reeks van aanslagen plaats over de gehele wereld die toegeschreven worden aan 'Al Qaida' of sympathisanten ervan. De meest bloedige vindt in Europa plaats (Madrid maart 2004). Het voorlopig laatste dieptepunt is de aanslag in Londen (juli 2005) waarbij meer dan zestig personen de dood vinden in metro en bus. Het ziet er niet naar uit dat dit de laatste aanslag zal zijn.
 
Nederland tussen droom en daadkracht.
 
Ondanks ‘9-11’ is Nederland mentaal tot ongeveer 2003 het land van 'dat gebeurt hier niet'. We zijn een klein land, gehecht aan een wezenlijke rol voor de Verenigde Naties en zijn, afgezien van de Molukse kapingen in de jaren zeventig, ook nooit echt getroffen door terrorisme. Alhoewel de beelden uit de Verenigde Staten ook hier met ontzetting worden gadegeslagen, lijkt het besef dat ook Nederland een potentieel doelwit kan zijn dan ook niet echt in de harten door te dringen. Weliswaar is Nederland op 6 mei 2002 geconfronteerd geweest met de eerste politieke moord (op Pim Fortuyn) sedert de lynchpartij van de gebroeders Witt in 1672, maar de oorzaak daarvan had weliswaar met extremisme van doen maar niet met moslimfundamentalisme.
Het lijkt er echter op alsof voor Nederland de moord op Theo van Gogh (2-11-2004)('eleven two') het 'nine eleven' voor Nederland betekende. Voor het eerst werd Nederland 'unverfroren' geconfronteerd met de uitwas van een religieus gefundeerde overtuiging waarin het doden van tegenstanders van de islam als een rechtvaardige en legitieme daad wordt gezien. De spanningen lopen hoog op, het lijkt erop alsof decennia van integratiebeleid door één moord worden weggespoeld. De publieke sfeer slaat om en de onderhuidse spanningen en tegenstellingen komen opeens scherp aan de oppervlakte. Ook in Nederland krijgen belangrijke politici nu permanente bescherming en bestaat er een stelsel van bewaken en beveiligen voor personen en belangrijke objecten. De angst sijpelt weliswaar nog niet door in het dagelijkse leven, maar in de hoofden van veel politici leeft inmiddels wel het idee dat een al te scherpe aanval op de islam je wel eens je nek kan kosten. Het publieke debat wordt ook scherper. De toon komt een octaaf hoger te liggen en de roep om alles wat überhaupt met religie te maken heeft uit het publieke domein te verbannen lijkt meer dan ooit in goede aarde te vallen. Het kost ook de media moeite om de juiste toon te vinden. Zo wordt een arrestatie in de Antheunisstraat in Den Haag live in de media verslagen alsof er een mega-anti-terroristen-operatie aan de gang is. Het Nederland van 2005 heeft in luttele tijd een omslag doorgemaakt.
 
Het beleid
 
Terrorisme raakt aan de zenuw van de staat. Het doden van burgers door anderen dan de overheid is een misdaad die de overheid niet ongestraft kan laten. Het scheppen van veiligheid is een kernfunctie van de staat en de afgelopen jaren hebben ook in Nederland laten zien hoezeer de overheid daarop wordt afgerekend.
De regering kon dan ook onmogelijk doen alsof er niets was gebeurd. Ook het huidige kabinet kondigde maatregelen af die een aanzienlijke aanscherping betekenen van het beleid. Dat beleid is gebaseerd op twee sporen. Enerzijds het strafrechtelijke, anderzijds het wat ‘softere’ spoor van aanpak van de radicalisering onder moslims.
Het eerste spoor vindt zijn vertaling in de aanpassing van de strafwet, de verhoging van de repressie. Was het voorheen zo dat terroristische activiteiten werden gestraft onder het regime van de 'normale' strafrechtelijke bepalingen, nu is het zo dat terrorisme als een apart misdrijf in de strafwet wordt vermeld.
Voorts zijn ook enkele voorbereidingshandelingen waarbij het oogmerk het plegen van een terroristische daad is strafbaar gesteld. Ook zijn bij enkele strafbare feiten de strafmaten verhoogd.
Onder het repressieve element reken ik ook de personele uitbreiding van zowel de AIVD als van de onderdelen van politie die zich bezig houden met terrorismebestrijding.
Daarnaast wil de regering terrorisme bestrijden door radicalisering tegen te gaan. Daartoe moeten de contacten met de moskeeën en met name de imams worden aangehaald. Zij zijn immers de geestelijke leiders binnen de islamitische gemeenschap en verantwoordelijk voor de theologische inhoud van de boodschap. De regering wil door de banden met de imams aan te halen niet alleen voorkomen dat het radicale gedachtegoed de kans krijgt zich te verspreiden, maar ook bewerkstelligen dat imams zelf alert worden op radicale predikers binnen moskeeën en op den duur zelfs bereid zullen zijn de Nederlandse overheid op dit soort lieden te attenderen.
De regering is verder vast van plan onwillige predikers die er in haar ogen te radicale opvattingen op na houden het land uit te zetten. Of, indien het geestelijken betreft die uit het buitenland naar Nederland komen, hen de toegang te weigeren. Om dat te kunnen effectueren moet natuurlijk wel bekend zijn welke denkbeelden zo'n geestelijke er op nahoudt en of zijn identiteit wel met zekerheid kan worden vastgesteld. Voorts wordt bekeken in hoeverre ook andere instrumenten (opschorten van subsidies) behulpzaam kunnen zijn bij het tegengaan van radicaliseringstendensen onder islamitische jongeren.
Ook in de structuur van de terrorismebestrijding is één en ander verandert. De Minister van Justitie heeft de zgn 'doorzettingsmacht' gekregen indien er sprake is van een dreigende aanslag en snel handelen geboden is. Teneinde het geheel van de terrorismebestrijding te coördineren is er een Nationale Coördinator Terrorismebestrijding ingesteld die, alweer ondersteund door zestig mensen, het geheel van de bestrijding van het terrorisme moet coördineren.
 
De lange adem
 
Cynische lieden stellen de vraag of, indien er sprake is van weer een nieuwe voornemen van de overheid 'er sprake is van beleid of dat er misschien is nagedacht'. Een dergelijke sombere opvatting over wat de overheid voor elkaar krijgt is bij de bestrijding van terrorisme niet aan de orde. De voornaamste reden is misschien wel dat er wel degelijk successen worden geboekt bij de bestrijding van terrorisme.
 
Valkuilen
Toch is bestrijding van terrorisme geen zaak van gemakkelijke slogans en oplossingen van de korte termijn en zijn er enkele valkuilen waar men bij de bestrijding van terrorisme gemakkelijk in kan vallen.
Eén van de eerste valkuilen is dat bestrijding van terrorisme een zaak zou zijn van het steeds weer opnieuw scheppen van bureaucratische instituties. Het gemak waarmee in de Haagse politiek soms wordt overgegaan tot het scheppen van alweer een nieuw bureau met dito omvang ambtenaren in de overtuiging dat daarmee terrorisme wordt bestreden is soms verbluffend. Het schrijnende is dat men zich dan vervolgens niet meer bekommert om de uitvoering terwijl juist in toenemende mate de uitvoering voor grote problemen zorgt. Dat is niet alleen zo wanneer terrorisme bestrijding in het geding is, dit gebeurt ook bij grote en minder grote operaties zoals het zorgstelsel en declaraties van specialisten. De Haagse werkelijkheid en de praktijk lopen soms mijlenver uit elkaar. Het is volgens mij nog steeds één van de hoofdoorzaken voor het heersende wantrouwen van burgers in de politiek.
Niet alleen het oprichten van weer nieuwe instituten is een valkuil, ook de slagkracht van organisaties zelf kan worden uitgehold door allerlei bureaucratische vereisten. Politie en AIVD worden in toenemende mate geconfronteerd met enerzijds een hoger verwachtingspatroon ten aanzien van de te leveren prestaties terwijl anderzijds steeds meer tijd moet worden gestoken in bureaucratische verantwoording waarvan de zin op de werkvloer niet wordt ingezien en waar men merkwaardig genoeg zelfs niet op wordt aangesproken. In het verlengde hiervan kan men zich zelfs afvragen of meer personeel ook heeft betekent dat daadwerkelijk meer tijd kan worden gestoken in de opsporing van terroristen.
 
Radicalisering
Bestrijding van terrorisme is inhoudelijk gezien een zaak van de lange adem en niet van de korte kreet. Het islamitisch fundamentalisme dat de voedingsbodem vormt voor degenen die de aanslag plegen mag dan mede zijn oorzaak vinden in achterstelling en discriminatie, het verschilt wel degelijk van de andere vormen van terrorisme in diepgang en strekking. Zodra immers een religieus gefundeerde overtuiging postvat waarin het doden van mensen om religieuze redenen gerechtvaardigd zou zijn (mits voldaan is aan de formele vereisten van een fatwa e.d.) zal het extra moeilijk zijn de verkondigers van dergelijke opvattingen van het tegendeel te overtuigen.
Wat dat betreft is enige scepsis op zijn plaats ten opzichte van het tweede spoor waarin de regering het radicaliseringsproces wil terugdringen door het leggen van allerlei contacten. Dit is weliswaar goedbedoeld, maar de effectiviteit ervan is naar verwachting gering. Degenen die immers vanuit de Nederlandse overheid de contacten willen leggen zijn immers bijvoorbaat al kansloos aangezien zij in de ogen van de gewelddadige islam behoren tot een samenleving die a priori verwerpelijk is.
Meer heil valt te verwachten van een beweging vanuit de islam zelf waarin het gebruik van geweld met een beroep op de Koran wordt veroordeeld. Een dergelijke beweging heeft zich immers ook binnen het christendom voorgedaan, waar binnen de Reformatie ook langzamerhand het inzicht rees dat het gebruik van geweld bij de verspreiding van het Evangelie allerminst gewettigd is omdat kerk en staat twee verschillende instituties zijn met eigensoortige taken en bevoegdheden.
 
Grenzeloos
Het vereiste van een lange adem heeft als keerzijde het betrachten van geduld. Terroristen zijn immers niet gewend naam, adres en gewenste datum van arrestatie bij een aanslag achter te laten. En het beeld alsof de AIVD gevuld zou zijn met James Bonds is al helemaal bezijden de werkelijkheid. Aanslagen voorkomen is een zaak van puzzelstukjes geduldig bij elkaar leggen, waarbij vaak de stukjes zelf veelal op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd. Met het wegvallen van de grenzen in Europa en de sterk toegenomen mobiliteit is het vaak ook uiterst lastig personen te traceren en te identificeren. Bovendien kunnen terroristen gebruik maken van de allochtone gemeenschappen in de vaak grotere steden voor een tijdelijke onderduik of om juist in relatieve rust een aanslag te kunnen voorbereiden.
De keren dat een veiligheids- of inlichtingendienst geconfronteerd wordt met een duidelijke aanwijzing omtrent tijdstip en doel van een aanslag zijn dan ook op de vingers van één hand te tellen.
 
Informatie
Een heikel punt betreft altijd de uitwisseling van informatie, niet alleen tussen overheidsdiensten onderling, maar ook binnen de Europese Unie of zelfs wereldwijd. Naar hun taak en aard zijn veiligheidsdiensten er immers juist op uit informatie te verzamelen die gebruikt kan worden ten behoeve van de veiligheid van de staat. Dat betekent dus ook dat met gevonden informatie altijd voorzichtig moet worden omgesprongen. Daar zijn verschillende redenen voor aan te wijzen.
Allereerst kan exploitatie van informatie het leven van informanten of agenten in gevaar brengen.
In de tweede plaats kan een veiligheidsdienst het zich niet veroorloven onjuiste informatie te exploiteren. Het zou de geloofwaardigheid van een dienst op den duur schaden indien de politie bij wijze van spreken voortdurend op het verkeerde adres zou binnenvallen.
In de derde plaats dient er altijd, in samenspraak met de betrokken minister, een afweging plaats te vinden wanneer tot handelen moet worden overgegaan. Een vroegtijdige verstoring zou wel eens tot gevolg kunnen hebben dat een resterend deel van een terroristennetwerk alsnog de dans weet te ontspringen. Het kost in de regel grote moeite dergelijke elementen opnieuw te traceren en ‘onder controle te stellen’.
 
Welke samenleving?
 
We begonnen dit artikel met een schets van de internationale situatie aan het begin van de jaren negentig van de 20e eeuw. Een geest van optimisme en van vooruitgang na de sombere en dreigende jaren tachtig spreidde zich uit over West Europa en de Verenigde Staten. De Koude Oorlog was voorbij en de brede aanpak van de Verenigde Staten bij de aanpak van nieuwe dreigingen was veelbelovend.
Medio 2005 is er van dit optimisme niet veel meer over. Niet alleen economisch gezien bevindt de westerse wereld zich in een dip, ook in politiek opzicht hebben de herhaalde aanslagen op zijn minst gezorgd voor verwarring en angst. Internationaal gezien is het optimisme verdwenen. De Verenigde Staten worden langzaam maar zeker in een Iraaks moeras gezogen en het terrorisme is een Medusa met vele koppen geworden.
 
Angst
Toch kan men zich afvragen of er nu zoveel reden is voor die angst. Uiteraard werken aanslagen in metro’s en bussen angst in de hand. Het is anderzijds verwonderlijk hoe snel een samenleving kennelijk weer de draad kan oppakken en mensen bereid zijn die angst voor lief te nemen aangezien de kans om getroffen te worden in veel ogen natuurlijk nog altijd veel geringer is dan het nadeel dat men ondervindt door niet gebruik te maken van trein of metro. Het dagelijkse leven moet nu eenmaal doorgaan. De drang om het natuurlijke ritme op te pakken is erg sterk. Kortom, de veerkracht van samenlevingen moet niet worden onderschat.
Voorts hebben de aanslagen in Madrid en Londen, hoe gruwelijk ook, nog niet de frequentie die in landen als Israël en Irak heeft bestaan of bestaat. Zelfs in Israël is er nog geen sprake van grootscheepse ontwrichting alhoewel de tol aldaar op enkele gebieden (menselijk leed, economische offers) relatief groot valt te noemen. Kennelijk kan een samenleving veel verdragen alvorens terrorisme daadwerkelijk succes zal hebben.
 
Open society
De kernvraag die in de reactie op terrorisme naar voren moet komen, zowel nationaal als internationaal, is die naar het type samenleving dat men wenst. Daar dienen politici antwoord op te geven, want het is bij uitstek immers een politieke vraag. Tot op welke hoogte willen we de ‘open society’ omvormen tot een bastion gevuld met camera’s en computers die leeggehaald kunnen worden zonder dat de eigenaar dat weet? En is het niet beter een discussie over 'shoot to kill' bevoegdheden van de politie te voeren vóórdat de noodzaak van een dergelijke situatie is ontstaan? Is veiligheid ook in zekere zin niet ‘cultureel’ bepaald als we kijken naar de soms overspannen wijze waarop de Amerikaanse overheid inhoud geeft aan bestrijding van terrorisme? Samengevat, hoe verhouden doel en middel zich tot elkaar en welke mate van proportionaliteit moet in acht worden genomen? Welke sectoren moeten met voorrang worden aangesloten op het Nationale Alerteringssysteem en waarom?
Dit zijn bij uitstek vragen waar het Nederlandse parlement een antwoord op zou moeten geven. Op de langere termijn biedt dat een betere bijdrage aan de bestrijding van terrorisme omdat een antwoord op dergelijke vragen een kader schept waarbinnen zowel politie als inlichtingen- en veiligheidsdiensten hun werk kunnen doen.
 
Media
Ook voor de media blijft er overigens stof tot bezinnen over. Een meer terughoudende aanpak van incidenten zou er toe kunnen bijdragen dat het gevoel van onveiligheid niet groter wordt dan noodzakelijk is. Men dient zich daarbij wel te realiseren dat juist het creëren van angst één van de doelstellingen is van degenen die de aanslagen plegen. En angst blijft onder alle omstandigheden een slechte raadgever.
 
Proportionaliteit
De aanpak van terrorisme is een aanpak op veel fronten en met bijstelling van inzicht dat onderweg wordt opgedaan. Het is vooral een zaak van proportionaliteit, van fine tuning en van het stellen van de juiste vragen op de juiste momenten door de juiste personen die als het erop aankomt ook hun verantwoordelijkheid durven te nemen. En dat is niet eenvoudig in een context die zowel internationaal als nationaal veel meer is ingesteld op dadendrang dan op proportionaliteit en soms ook wijze terughoudendheid.


Door drs. A.H.Poelman, voormalig directeur van de Groen van Prinsterer Stichting van het GPV, momenteel werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken

Gepubliceerd in Denkwijzer 2005, 4