Van bolwerkmodel naar incarnatie

Van bolwerkmodel naar incarnatie

van bolwerkmodel tot incarnatie.jpg

11 juni 2005 by Jan van der Graaf (voormalig algemeen secretaris)

Heeft het zin om een kleine christelijke partij in stand te houden nu de verzuiling voorbij is? En zo ja, hoe zou deze partij zich moeten manifesteren? Deze vragen hebben voortdurend op de achtergrond een rol gespeeld bij discussies in de eerste jaren van de ChristenUnie.

Ze speelden zowel een rol bij kiezers die uitweken naar het CDA als bij partijgenoten die soms heftig van mening verschillen over de koers van de partij. [1] Hoewel er in algemene zin consensus lijkt te bestaan dát de ChristenUnie zich anders moet organiseren en profileren dan haar voorgangers RPF en GPV, is er geen overeenstemming hoe dit zou moeten en waarom. In dit artikel trek ik de vraag breder door ontwikkelingen in de christelijke achterban en samenleving in verband te brengen met gewenste veranderingen in de christelijke presentie in de samenleving van vandaag. Dit artikel [2] is niet specifiek geschreven met alleen de ChristenUnie voor ogen, maar gaat over de maatschappelijke verantwoordelijkheid van christenen in brede zin. Specifiek wordt de term ‘incarnatie’ geïntroduceerd, als metafoor voor de wijze waarop christelijke presentie in het huidige tijdsgewricht gestalte kan krijgen.
 
Zeggingskracht

De vraag naar de relevantie en betekenis van een christelijke politieke partij hangt samen met de vraag naar de zeggingskracht van het Evangelie in een post-christelijke maatschappij.
De post-christelijke samenleving beschouwt christenen veelal als de archaïsche representanten van een afgeschreven verleden. Momenteel wil een schaarse conservatief of christen-democratisch denker - inclusief de minister-president - het christendom nog wel eens hardop erkennen als waardevolle bron van normen en waarden maar erg krachtig klinkt dit geluid niet. Is er in deze omstandigheden nog ruimte voor het christelijke verhaal, of hebben seculiere krachten de plausibiliteit van de christelijke traditie definitief ondergraven? Het laatste is alleen dan het geval als de dragers van het christelijke verhaal er zelf niet meer in geloven. Tijd dus voor christenen om op zelfonderzoek te gaan.
De orthodox-christelijke geloofsgemeenschap [3] heeft maatschappelijk gesproken lang de trekken gehouden van een dorpje dat dapper standhield tegen de bezetting door de seculiere tijdgeest. Doordat zij langer heeft vastgehouden aan eigen zuilen en sociale netwerken van gelijkgezinden, zijn zij langer beschut gebleven en is God er niet verdwenen, zoals uit het spreekwoordelijke Jorwerd. Vandaag de dag heeft de verwarring echter ook in dit dorpje toegeslagen. Hardop vragen velen zich vandaag af: “Wat is de betekenis van het Evangelie voor de opstelling van christenen in de samenleving en het publieke leven?”. Terwijl dat een jaar of tien, vijftien geleden allemaal vrij duidelijk lag. Het front lag ook steeds helder: we streden om het behoud van het christelijk erfgoed, dat voortdurend onder vuur lag van progressief-links. Het was dan ook vooral duidelijk waar je politiek en maatschappelijk gesproken ‘tegen’ was.
 
Neo-orthodox

De nieuwe generatie uit dit dorp groeit op in een andere wereld dan vroeger. Deze generatie leeft niet zozeer met het besef dat het christelijk bolwerk moet worden verdedigd, maar dat van nul af een ongelovige wereld moet worden gewonnen. Er groeit daardoor afstand ten opzichte van de vanzelfsprekendheden van de traditie. Jongeren maken een persoonlijke keuze voor wat wel een ‘neo-orthodox’ geloof wordt genoemd. Hoogleraar Europese geschiedenis S. Stuurman gaf daarvan een treffende omschrijving: “In veel gevallen gaan een moderne levensstijl en een individualistische vorm van geloofsbeleving samen met een deels traditionele inhoud. Een instabiel mengsel, zou men zo denken.” [4]
De laatste zin is prikkelend. Is het instabiel? Dat zeggen ook pessimistische sociologen, zoals G. Dekker, die de interne verschuivingen binnen de orthodox-christelijke wereld alleen als secularisering en afbrokkeling kunnen duiden. Toch is dat niet het hele verhaal als we zien hoe binnen gevestigde kerken en onder jongeren vernieuwingsbewegingen plaatsvinden, veelal bijbels-evangelisch geïnspireerd. Het sociologische perspectief is blind voor de intrinsieke motieven die ‘neo-orthodoxen’ daarbij drijven. De vergelijking met de secularisering in de jaren zestig en zeventig bij de ‘brede’ kerken gaat dan ook niet op. In tegenstelling tot de jaren waarin werd afgerekend met Schriftgezag en verzoeningsgeloof, hebben wij mijns inziens nu te maken met de wens, zoniet een vurig verlangen, om een eigentijdse christelijke respons te geven op de nieuwe, post-christelijke situatie.
Daarbij valt het front, de antithese, niet langer samen met de grens van de eigen zuil, maar is het overal: in de buurt, op het werk, in niet-christelijke instellingen. Vanuit een sterk missionair besef zoeken christenen uit allerlei kerkelijke achtergronden nieuwe vormen en nieuwe plaatsen om het getuigenis van Christus gestalte te geven. Daarbij wordt ingezet op toenadering tot ongelovige medeburgers. De wens leeft om als christen midden in de wereld getuigend aanwezig te zijn in relaties, samenleving en carrière. Bij deze ontwikkeling sneuvelen sommige traditionele opvattingen en gedragsregels, waarbij het negen van de tien keer niet gaat om verwereldlijking, maar slechts om inwisseling van subculturele groepsgewoonten.
Gevestigde christelijke organisaties proberen op een soortgelijke manier hun insteek te verleggen. Zie de programmering bij de EO, die minder anti-thetisch, en meer gericht op het persoonlijke, authentieke verhaal is geworden, om zodoende aansluiting te zoeken bij de 21e eeuwse Nederlander. De ChristenUnie staat bol van de pogingen om meer aansluiting te zoeken in de maatschappij. Parlementaire degelijkheid, vanouds het handelsmerk van de partijen waaruit de ChristenUnie is ontstaan, wordt door middel van een permanente campagne gekoppeld aan acties waarbij nadrukkelijk de maatschappij wordt betrokken. Christenen en christelijke organisaties zoeken kortom manieren om het christelijke verhaal een nieuwe plausibiliteit te verschaffen door aan te sluiten bij de nieuwe maatschappelijke context.
 
Incarnatie

De wijze waarop christenen de afgelopen jaren opnieuw invulling pogen te geven aan de Bijbelse roeping om als zoutend zout en lichtend licht overal in de maatschappij aanwezig te zijn, roept de analogie met de term ‘incarnatie’ op. Het incarnatiemodel is bekend uit de missiologie: evenals Christus mens werd onder de mensen, Hij zelfs de gestalte van een dienstknecht aannam en de mensen gelijk werd, zo moeten christenen ingaan in de cultuur, om mensen in hun leefsituatie te bereiken met het Evangelie. Dat is dus anders dan het bolwerk-model van de verzuiling, waarin de muren hoog en de loopgraven diep konden zijn. Het incarnatie-model komt uit de wereld van zending- en evangelisatie [5], maar als richtinggevende metafoor lijkt het mij ook bruikbaar voor christelijke maatschappelijke presentie.
Deze ontwikkeling van ‘bolwerk’- naar ‘incarnatie’-denken valt positief te waarderen, als tenminste dat wat verloren gaat (bepaalde tradities en gewoonten, organisaties met bijbehorende nestgeur e.d.) verstaan kan worden als scheiding van het kaf en het koren. Ook moeten voortrekkers van vernieuwing en verandering niet de klassieke fout maken het kind met het badwater weg te gooien. Mijn inschatting is dat we er nog niet zijn, en dat nog niet alles doordacht is. Kerken, christenen en hun organisaties die orthodox-christelijk (liever: bijbelgetrouw, Christus-belijdend) willen zijn, bevinden zich naar mijn indruk in een overgangsfase. We zoeken nog, en dat is helemaal niet erg. Ook de omringende cultuur bevindt zich in een overgangsfase. Verdere doordenking en actualisering zijn nodig, zodat bijbelgetrouw Nederland niet bezig is vorige oorlogen te winnen of zich verliest in onderlinge verdeeldheid.
 
Positiebepaling

Wat betekent deze ‘incarnatie-benadering’ voor de positie van bijbelgetrouwe christenen ten opzichte van de wereld? Allereerst dat nog heel wat orthodoxe christenen een mentale verhuizing moeten doormaken, “uit de schuilhoeken” moeten komen. Een onwenselijk nevenproduct van de verzuiling is immers dat christenen zich maar al te vaak hebben opgesloten in een eigen kerkelijke en sociale subwereld. Christenen zullen zich onvermijdelijk thuis moeten gaan voelen in de multireligieuze en multi-etnische wereld. Het helpt daarbij te beseffen dat niet wat de mens binnenkrijgt de mens onrein maakt, maar wat er uit zijn hart komt (Matt.15:10). De Israëlieten kregen in ballingschap van Jeremia niet te horen dat zij zich moesten afzonderen, maar dat zij zich in het nieuwe thuisland Babel huizen moest bouwen, trouwen, kinderen krijgen, kortom thuis moesten gaan voelen (Jer.29:4-7). Deze mentale – wellicht ook fysieke? [6] - verhuizing zal ons hopelijk ook verlossen van de kramp die bij christelijke organisaties, ook bij de ChristenUnie soms een rol speelt: dat zij worden afgerekend als ze zich met open vizier richten op de uitdagingen van deze tijd, omdat de traditionele achterban het oude vertrouwde geluid niet meer herkent.
Behalve ‘verhuizen’ zullen we gezamenlijk nog een stap verder moeten gaan en deze wereld opnieuw gaan liefhebben vanuit christelijke ontferming. Vaak zijn we er goed in om de wereld te veroordelen en een vijandbeeld te cultiveren. Maar leert Jezus ons niet zelfs onze vijand lief te hebben? Bovendien, om maar weer naar Jeremia te luisteren: de Israelieten moesten zich inzetten voor de welvaart van de stad, en “bidden voor haar vrede, omdat in haar vrede uw vrede gelegen zal zijn”.
Een gevaar van op zo’n manier in de wereld zijn kan natuurlijk zijn: assimilatie. Het is een smalle richel tussen je heilig bewaren en houden aan Gods geboden, en te leven temidden van de wereld. John Stott noemt dit de dubbele roeping van de kerk en christenen: zij worden enerzijds geroepen heilig te zijn, radicaal anders dan de wereld, anderzijds worden zij geroepen de wereld niet de rug toe te keren, maar juist betrokken op die wereld te zijn. Hij bepleit een ‘holy worldliness’: een mooie, maar onvertaalbare term. In dat verband lijkt me van belang te markeren dat het de Bijbel blijft die voor een christen, en dus ook voor een christelijke organisatie, de scheidsrechter vormt. Niet het hoogstpersoonlijke gevoel of ‘God het wel goed vindt’. Het christen-zijn blijft iets van de gemeenschap en de geopenbaarde norm.
Een gevolg van deze herpositionering van de marge naar het midden van de samenleving lijkt mij dat kerkgrenzen en ondergeschikte theologische verschillen, geen belemmering meer mogen vormen voor samenwerking tussen belijdende christenen. Herpositionering zal dus ook tot hergroepering, of misschien ‘heridentificering’ moeten leiden. Toen een half jaar geleden een discussie gaande was over gereformeerd versus evangelisch, aangezwengeld door Alistair McGrath, concludeert Herman Paul in een slotbeschouwing “dat christenen zich ondanks hun verschillen en zonder het opgeven van hun eigenheid kunnen beschouwen als leden van een wereldwijde, orthodox-christelijke beweging.” [7] Ik heb de fusie van RPF en GPV tot ChristenUnie altijd in dit perspectief gezien: als er zóveel is dat je bindt, dan is in een post-christelijke tijd gescheiden optrekken onverantwoord.
 
Accenten bij christelijke maatschappelijke presentie

Hierboven is beschreven wat de incarnatie-benadering betekent voor de positie ten opzichte van de wereld: meer nadruk op christelijke presentie dan op christelijke bolwerkvorming. Maar wat zou deze presentie moeten kenmerken om vruchtbaar te zijn in de maatschappij? Daarover moet verder worden doorgedacht, maar ik noem alvast vier accenten:

1. Bij manieren van christelijke presentie die aansluiting zoeken bij de omringende cultuur, is het gevaar van horizontalisme springlevend. De identiteit kan ook verwateren, zodat op die manier het zout zijn kracht verliest. Dat proces van interne uitholling is precies waar de sociologen voor waarschuwen. Het is van het grootste belang om bij christelijke presentie in de post-christelijke samenleving identiteit en spiritualiteit dicht bij elkaar te houden. Met spiritualiteit bedoel ik persoonlijke én gezamenlijke omgang met God en Zijn Woord. Dat is iets waar “jongeren” die het zoeken in geestelijke vernieuwing en persoonlijke authenticiteit terecht aandacht voor vragen. Christelijk optreden kan niet slagen als het zijn oorsprong niet vindt in geloof en gebed. Gebed heeft gewoonlijk wel een formele plaats in christelijke organisaties, maar hoeveel zijn er waarin gebed, bijbellezen en lofprijzing een prominente plek heeft, als het ware deel uitmakend van de kern van de activiteit? Hoe vaak zoeken wij binnen de ChristenUnie leiding door de Geest van de Vader en Zoon? Ir. J. van der Graaf schrijft in de inleiding op ‘Normen op hun waarden geschat’ dat bij presentie in het publieke domein organisatie en actie niet de grootste kracht is. “Erkend moet worden dat daarin, sinds de verzuiling op alle terreinen van het leven in dit land heeft toegeslagen, de kracht wel vaak is gezocht. Naarmate de secularisatie verder toesloeg is echter gebleken dat organisaties op zich geen vrijwaring bieden voor slijtage van waarden en normen. De kracht om als zout in de samenleving te dienen is gelegen in levend geloof, dat ontspringt aan het Woord van de levende God, waaraan mensen deel hebben door innerlijke vernieuwing.”[8] Deze geloofshouding zal ons kunnen behoeden voor de valkuil van horizontalisme waarin de oecumenische beweging in de jaren zestig veelal is getrapt.
 
2. Wat betekent zo’n vorm van ‘incarnatie’, presentie in de wereld, voor de organisatievormen? Betekent dat het einde van de christelijke instituten en bijvoorbeeld politieke partijen? Er heerst helaas veel anti-instutionalisme. Op zich is het goed dat meer nadruk dan voorheen op de individuele verantwoordelijkheid ligt om ‘ambassadeur van Christus’ te zijn, op je werk, in de buurt, overal. Christenen kunnen als individu hun omgeving in beweging zetten, er de kwaliteit van veranderen. Het nieuwe mediatijdperk biedt ruime mogelijkheden: via websites, of opiniepagina’s van seculiere kranten kan zelfs publieke impact worden gegenereerd. Toch zal publieke invloed een zaak van gemeenschappen en bewegingen blijven: ook in deze tijd zullen christenen overal ‘ kleine pelotons’ (Burke) moeten vormen: gebedsgroepen, actiegroepen, huiskringen, professionele coachgroepen of vrijwilligersnetwerken, al naar gelang het doel en de context waarin zij werken al of niet open voor niet-christenen. Maar flexibele, kleinschalige gemeenschappen zijn niet in staat om ‘krachtstroom’ te leveren, die benodigd is voor ‘impact’ in geïnstitutionaliseerde, publieke arena’s als wetenschap, media en politiek. Daarvoor blijven denktanks, instituten en partijen -mét een integrale visie!- belangrijk. Bij dit alles is de vraag of er een nieuwe zuil ontstaat van bijbelgetrouwe christenen niet van belang. Mogelijk ontstaat er een zuil-‘light’, maar de vraag die steeds gesteld moet worden is: worden de juiste kanalen gebruikt om in onze cultuur en maatschappij het Evangelie van Jezus Christus vruchtbaar en dienstbaar te maken?
 
3. Dit is een tijd waarin de plausibiliteit van christelijke argumenten niet meer bij voorbaat vaststaat. Daarom lijkt het van belang om het Pro Sacerdoce, het Priester-motief, meer nadruk te geven dan voorheen. Jezus Christus wordt ons immers ook voorgesteld als Priester, die dienend en zegenend aanwezig was. Natuurlijk is dit niet nieuw: in de geschiedenis hebben christenen enorm veel aan barmhartigheidswerk en diaconaat gedaan en nog steeds. Denk aan verzorgingstehuizen, aan hospices, aan verslavingszorg. Toch is de vraag legitiem of orthodoxe christenen het in hun dienst aan de wereld en de samenleving niet hebben laten afweten. Slagen de kerken en christelijke organisaties er voldoende in om de brug te slaan naar de hoeken en gaten van de samenleving, waarin de verdrukten, de vernederden, de kwetsbaren zich bevinden? Wij moeten er voortdurend voor waken dat onze pretentie vertaald worden in presentie, ook als christelijke politieke partij. Het is onze opdracht de post-christelijke Nederlander een Nederlander te zijn. Ik denk dat dit nodig is omdat met christelijke actie ook een apologetisch motief gemoeid is. ‘Opdat de mensen uw goede werken zien en God loven’. Het Evangelie communiceert in een tijd, waarin christendom als iets uit de oude doos wordt gezien, alleen maar als het vruchten en daden voortbrengt.
 
4. Vanouds stond in de Kuyperiaanse traditie, of zo u wilt de christelijk-sociale beweging, het Pro Rege-motief centraal. Men wilde Christus dienen als Koning over deze wereld, zijn wetten gehoorzamen op alle terreinen van het leven. Dit motief lijkt mij onopgeefbaar. Het gevleugeld woord van Abraham Kuyper, dat er geen duimbreed is van het wereldlijk erf waarvan Christus niet zegt: “Mijn!”, moet ons ook vandaag inspireren om op alle terreinen van het leven de consequenties te doordenken van ons discipelschap.
Ik vraag alleen wel aandacht voor de goede volgorde. Het begint bij de persoonlijke keuze tot navolging, niet bij de wereldbeschouwelijke concepten. Wie de persoonlijke keuze voor Jezus Christus als de Heer van ons leven heeft gemaakt en zegt Hem radicaal te willen navolgen, zal daarin consequent moeten zijn en dat breed moeten uitwerken. Stott zegt het zo: “Kurios Jesos, Jezus is Heer. Het klinkt op het eerste gezicht heel ongevaarlijk en onschuldig, maar het heeft enorme implicaties.. Intellectueel brengt het ons verstand onder het juk van Christus. Ethisch roept het ons op zijn normen te accepteren en zijn geboden te gehoorzamen; beroepsmatig om onze levens aan zijn dienst te wijden; sociaal om de maatschappij met zijn waarden te doordringen; politiek om te weigeren om enige menselijke instelling te verafgoden; en mondiaal de eer en glorie van Jezus Christus te bewaren.” (Stott, 1998). Hiermee is dus ook gezegd dat Jezus erkennen en aanvaarden als Heer over het persoonlijk leven niet kan worden losgemaakt van erkenning van Jezus als Heer over het publieke leven. Dit stelt dus hedendaagse tendensen tot privatisering van het geloof onder kritiek. Uit deze opmerkingen vloeit ook onvermijdelijk de noodzaak tot voortzetting van consequent christelijke politiek voort.
 
Slot

De post-christelijke tijd barst van de kansen en uitdagingen voor het christelijk geloof. Nu ons land op drift lijkt te zijn, mogen christenen niet zwijgen. Een recente SCP-rapport spreekt over de behoefte aan geborgenheid. Zou de kerk daar geen boodschap aan hebben? Is de kerk niet bij uitstek de werkplaats van geborgenheid, omdat christenen als geen anderen weten wat het is om geborgen te worden door God? Kan de kerk, kunnen christenen in deze tijd, die wordt gekenmerkt door erosie van sociale cohesie en door individualisering, maar door de recente gebeurtenissen ook door verharding van tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen, een bron van gemeenschapsstichting en naastenliefde zijn? En dan heb ik het nog niet eens over geestelijk richting bieden.
In de context van het post-christelijke Nederland moet het christelijke verhaal niet worden verzwegen, maar met des te meer kracht verteld en gedeeld worden. Dat vraagt trouw aan onze Heer. Bijbelgetrouwe christenen zullen daartoe een plek midden in de samenleving moeten innemen. We kunnen ons daarin laten inspireren door de vroege christenen. Ook zij weigerden te knielen voor de machten van hun tijd. Temidden van de overweldigende macht van de keizer stond voor hen vast: er is geen God dan Jahweh, er is geen kurios dan Jezus, en bleven trouw! Hun levenswandel viel op, getuige de bekende brief van Diognetus, waarin wordt gesteld dat zij in niets verschilden van hun medeburgers, behalve dat zij alles met elkaar deelden, behalve hun bed…!
Kunnen we enig resultaat verwachten? De Amerikaanse socioloog Bellah stelt dat 2% van een maatschappij met een krachtige visie de kwaliteit van een samenleving doorslaggevend kan beïnvloeden. De 2% die het de afgelopen decennia voor het zeggen heeft gehad in Nederland kan worden omschreven als de libertijnse culturele voorhoede, zeg maar de grachtengordel. Aan deze elite hebben we het te danken dat ons land gidsland is op het gebied van abortus, euthanasie en homohuwelijk. Hoe staat het met de christelijke invloed in de toekomst? We zijn nog altijd met veel meer dan 2%. Maar voor invloed is visie nodig. Het soort visie waaraan nu behoefte is gaat niet in eerste instantie om het hebben van de juiste standpunten, het gaat om wat kan worden omschreven als het vermogen om voorbij het bestaande te zien. Het vermogen om geen genoegen te nemen met de status quo, het vermogen te zien hoe het anders kan en om te onderscheiden waar het daarbij op aankomt. Dat vraagt dus ook om visionairs, onafhankelijke geesten die, gevormd door omgang met God en zijn Woord, de tijd verstaan en in woorden en daden laten zien hoe God het van ons vraagt. Mensen met een volgroeide christelijke gezindheid en oordeelsvermogen. Laten we bidden voor die mensen, dat zij de moed en vrijmoedigheid aan de dag leggen om te spreken en te denken vanuit niets anders dan het evangelie van Jezus Christus. Zonder angst dat hun achterban hen niet kan volgen. Zonder toe te geven aan de verleidingen van de persoonlijke eerzucht en de macht. Zonder zich aan het twijfelen te laten brengen of te laten intimideren door de intellectuele en culturele overmacht van het ongeloof. Wat houdt ons eigenlijk tegen? Innerlijke twijfel en tobberigheid? Gebrek aan visie? Het volgende citaat van John Stott wil ik u dan niet onthouden: “Alleen zij die Gods aangezicht zoeken, houden hun visie helder. Alleen van hen die voor het kruis van Christus leven, wordt het innerlijke vuur voortdurend gevoed en nooit uitgedoofd. Leiders die denken dat ze wel in eigen kracht leiding kunnen geven, zijn de zwakste van alle mensen; alleen zij die de eigen zwakheid kennen en erkennen, kunnen sterk worden door de kracht van Christus.” De toekomst van Nederland ligt open, behalve de einduitkomst: Jezus heeft al overwonnen en komt terug! Daarbij: we zijn geroepen tot trouw, niet tot succes. Laat dat ons het vertrouwen geven om, biddend en werkend, gelovend en zoekend, denkend en voelend, onze christelijke verantwoordelijkheid te nemen in het post-christelijke Nederland van de 21e eeuw.
 
Noten

[1] Zie artikelen in DenkWijzer en het Nederlands Dagblad.
[2] Dit artikel is een bewerking van een lezing, gehouden op een besloten EO-conferentie, november 2004.
[3] bedoeld zijn de kleine gereformeerde kerkgenootschappen, de confessionele groepen in de PKN en de evangelische gemeenten.
[4] NRC, 20 november 2004
[5] Zie voor een toegankelijke uiteenzetting Stefan Paas’ Jezus is Heer in een plat land
[6] Het is prachtig dat er enkele christelijke bolwerken zijn op de Veluwe, maar hebben steden het niet harder nodig om ‘gezouten’ te worden?
[7] Herman Paul, Wil de gereformeerde evangelical opstaan? ND, 9 oktober 2004
[8] a.w. p.13

Door Reinier Koppelaar, voormalig beleidsmedewerker ChristenUnie-fractie Tweede Kamer, sinds enkele maanden kerkelijk opbouwwerker in Indonesië

Gepubliceerd in DenkWijzer 2005, 3

Reacties op het artikel “Van bolwerkmodel naar incarnatie”

In het DenkWijzer-nummer van juni 2005 schreef Reinier Koppelaar, voormalig beleidsmedewerker van de ChristenUnie-fractie in de Tweede Kamer en intussen kerkelijk opbouwwerker in Indonesië, een artikel over christelijke presentie. In dit artikel trok hij de vraag naar de rol en positie van de ChristenUnie breder door ontwikkelingen in de christelijke achterban en samenleving in verband te brengen met gewenste veranderingen in de christelijke presentie in de samenleving van vandaag. De vraag naar de relevantie en betekenis van een christelijke politieke partij hing voor hem samen met de vraag naar de zeggingskracht van het Evangelie in een post-christelijke maatschappij.
Het ging Reinier dus om de maatschappelijke verantwoordelijkheid van christenen in brede zin. Hij introduceerde daarbij de term ‘incarnatie’ als metafoor voor de wijze waarop christelijke presentie in het huidige tijdsgewricht gestalte kan krijgen. Reinier signaleerde dat christenen uit allerlei kerkelijke achtergronden vanuit een sterk missionair besef zoeken naar nieuwe vormen en nieuwe plaatsen om het getuigenis van Christus gestalte te geven. “Naar mijn indruk bevinden we ons nog in een overgangsfase. We zoeken nog, en dat is helemaal niet erg. Ook de omringende cultuur bevindt zich in een overgangsfase. Verdere doordenking en actualisering zijn nodig, zodat bijbelgetrouw Nederland niet bezig is vorige oorlogen te winnen of zich verliest in onderlinge verdeeldheid.”
 
Zowel bij Reinier zelf als bij de redactie leefde de behoefte om aan een aantal verschillende deskundigen te vragen om te reageren op het artikel “van bolwerkmodel naar incarnatie”. De reactie van voormalig raadslid Kadijk kwam spontaan. De rest is op uitnodiging. We zijn blij met dit begin van een discussie met deskundigen uit wetenschap en praktijk. Wordt wellicht vervolgd.
 
Van mens tot mens

 
Het is te begrijpen dat in een artikel in een opinieblad van de ChristenUnie specifiek aandacht wordt gegeven aan de rol van een christelijke politieke partij in de samenleving. Ik zie voor mij geen taak weggelegd om daarop te reageren. Wel waar het volgens de schrijver om draait: ‘gewenste veranderingen in de christelijke presentie in de samenleving’. Daarbij vraag ik mij meteen af of het mogelijk is ‘niet aanwezig’ te zijn in een samenleving. Misschien wordt meer bedoeld ‘geen verantwoordelijkheid nemen’, ‘niet staan voor de zaak die je lief en dierbaar is’. Naast de presentie van christenen benadrukt de schrijver de ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid van christenen in brede zin’. Hierbij gaat het om een levend geloof dat als ‘zoutend zout’ wordt herkend en gewaardeerd. Echter kent de samenleving de smaak van ‘het zout’ nog wel? Of moeten christenen meer aansluiting zoeken bij de smaak van de samenleving?
 
Steeds meer kinderen groeien op zonder kennis van het goede van het evangelie. Er komen generaties die geen ouder(s) of grootouder(s) hebben die van God en Zijn gebod van liefde, vergeving en acceptatie weten. Wel zie ik een hunkering in de samenleving om te komen tot een betere wereld. Christenen willen natuurlijk het liefst een wereld naar Gods bedoelen. Ik ben er altijd een beetje beducht voor om vanuit mijn beperkte manier van kijken in te gaan vullen hoe God de wereld heeft bedoeld. De door God aan onze wereld toevertrouwde richtlijnen in de Bijbel zijn behulpzaam om de plaats als christen in deze samenleving te zoeken. Vanuit de unieke persoonlijke relatie tussen God en de mens vloeit de opdracht voort een naaste voor een naaste te zijn. Ik ervaar dat naast een zoektocht en leerproces als een voorrecht. God biedt ons de kans om gedurende het leven op aarde geïnspireerd door Zijn Geest te groeien in geloof en heiligheid. Dat houdt ook in dat inzichten over verhoudingen in de maatschappij veranderen. Die bijvoorbeeld terug te vinden zijn in de manier waarop instituties gebaseerd op bijbelse waarheden van rol veranderen. Belangrijk daarbij is door wie of wat deze instituties, dus ook kerken, zich laten leiden. Zijn het de algemeen geldende maatschappelijke trends of is het een vernieuwd inzicht in de wijze waarop de liefde van Christus handen en voeten kan krijgen in een onvolkomen wereld? Een handicap voor (christelijke) instituties is dat zij over het algemeen een rijke historie hebben en organisatievormen kennen die bijna onveranderbaar lijken. Dat kan met zich meebrengen dat de aanwezigheid en herkenbaarheid in een veranderende wereld vermindert of in het slechtste geval verdwijnt, terwijl de instituties zelf in stand blijven. Dan verworden ze tot museumstukken die teren op historische rijkdom.
 
Reinier Koppelaar zegt terecht in zijn artikel dat het gaat ‘om te onderscheiden waar het op aankomt’. Presentie, ‘er zijn’ heeft de dubbele dimensie dat christenen moeten ‘zijn’ wat ze pretenderen te zijn: een volgeling van Jezus Christus. Misschien met vallen en opstaan, maar wel op weg om de persoonlijk ervaren liefde van God handen en voeten te geven in het contact met de ander. De tweede dimensie van het ‘er zijn’ is gelegen in de beleving van de ander. Medemensen die in staat moeten zijn te kunnen herkennen dat er christenen zijn die getuigend leven. Het ligt daarbij niet alleen aan de authenticiteit van het getuigend geloof, maar evenzeer aan de begrijpbaarheid en aantrekkelijkheid van die authenticiteit. Het is nog steeds waar dat ‘goede wijn geen krans behoeft’, echter als de meeste mensen geen interesse in wijn hebben lopen ze niet langs dat rek in de slijterij. Presentie betekent herkenbaarheid en aantrekkelijkheid zonder daarbij concessies te doen aan eigen waarden en normen.
 
Verhalen van Jezus aan ons gegeven om over na te denken geven richting hoe te handelen:
- Alles uit je handen laten vallen als iemand door onrecht wordt getroffen en berooid aan de kant van de weg ligt.
- Eigen veiligheid, vervoermiddel en geld beschikbaar stellen om ongeacht wie de ander is, de handen uit de mouwen te steken.
- Oog en oor hebben voor medemensen die langdurig wachten op uitkomst in uitzichtloze situaties. Het meest knellende is niet dat zij kreupel of blind zijn, maar het feit dat er niemand is om hen naar de plaats te brengen waar uitkomst is te vinden.
Noch de Barmhartige Samaritaan, noch Jezus handelend bij het badwater van Betzata / Betesda behoorden tot bolwerken. Wel brachten ze veranderingen te weeg in het leven van de geschetste personen. Het waren mensen die nood zagen, zich bewust van hun aanwezigheid en niet anders konden dan tot actie over te gaan. Presentie mag dan ook niet ophouden bij ‘er zijn’. Christelijk presentie betekent ook in de 21ste eeuw: Ga en doe iets!

Door Lt.-kolonel mevr. drs. Ine Voorham, directeur van de Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg 
 
Karikaturen
 
Reinier Koppelaar schrijft een themastudie van vijf bladzijden in DenkWijzer. Hij wordt gedreven door vertaling van het Evangelie in de samenleving. Hij draagt veel bijbelse noties aan. Terecht pleit hij voor persoonlijk geloven en voor de publieke toepassing van de Bijbel. Voorbeeldig.
 
Toch poneert Reinier Koppelaar, mijns inziens, ook een aantal karikaturen. Is de christelijke politiek in het verleden werkelijk gevoerd vanuit een traditioneel bolwerk? Zijn we momenteel echt in verwarring en maken we te weinig, vooraf, een persoonlijke keuze voor Christus? Mag het Bijbelgedeelte Jer.29:4-7, over de weggevoerde Joden in Babel, op deze wijze worden overgebracht naar de huidige situatie? Is presentie van christenen in de maatschappij primair, zoals Koppelaar meent, of zouden we veeleer centraal moeten stellen dat de bijbelse uitgangspunten enthousiast dienen te worden toegepast in het openbaar besturen? Mijns inziens zijn de tegenstellingen: bolwerk of presentie en eerst een persoonlijke keuze en secundair politieke standpunten onvruchtbaar.
Nog eens: lof voor de gedreven intentie om een zoutend zout te willen zijn in onze maatschappij. Maar door karikaturen te vermijden enerzijds en door het centraal stellen van politiek is besturen met behulp van bijbelse normen voor het openbare welzijn anderzijds zou Reinier Koppelaar, denk ik, verder zijn gekomen.

Door A. Kadijk 
 
Licht en aarden vaten
 
Reinier Koppelaar stelt in zijn artikel “Van bolwerkmodel naar incarnatie" dat christenen zich niet moeten afsluiten voor de wereld maar daarin present moeten zijn. Hij gebruikt daarvoor de gedachte van de incarnatie: de vleeswording van het Woord. Ik heb daar drie opmerkingen bij die ik hieronder toelicht.
 
1. We moeten onderscheid houden tussen incarnatie en inhabitatie 
Incarnatie staat voor de vleeswording van het Woord, zoals Johannes 1:14 daarover spreekt. Dat betreft echter in de klassieke theologie steeds de vleeswording in Christus. Men kan die niet zomaar verbreden naar elke andere zichtbare gestalte waarin God werkt in de wereld. Dan verliest men het unieke karakter van Gods komen in Christus uit het oog. Die brede opvatting van de incarnatie komt in de huidige zendingswetenschap inderdaad vaak voor en is vooral geworteld in de Anglicaanse theologie. Daarin wordt vleeswording een algemeen begrip van goddelijke werkzaamheid, in plaats van Gods eenmalige daad in Christus, door Wie het eens en voor altijd is volbracht. Het gaat niet meer over de concrete persoon van Christus maar om iets algemeens en daardoor is het docetisch. Het lijkt dus om concrete theologie te gaan, maar in wezen wordt het echt concrete van de unieke persoon van Jezus ontkend. Voor wat Koppelaar bedoelt met incarnatie gebruikt men van ouds het woord inhabitatie: de inwoning van de Heilige Geest. Juist doordat die onderscheiden is van de incarnatie blijft die ook gekwalificeerd: het gaat om de inwoning van de Geest die ons inplant in Christus en aan Hem doet deelhebben.

2. Christenen zijn geen bolwerk, maar een licht 
Het koppel ‘bolwerk’ en ‘presentie’ schept een verkeerde tegenstelling. Christenen zijn als gemeenschap nooit een bolwerk dat zich afsluit voor de wereld. Zij hebben niets te vrezen. Maar dat wil niet zeggen dat ze overal in alle hoeken van het publieke domein present moeten zijn. Op zichzelf kan men trouwens beide beelden best gebruiken, afhankelijk wat men bedoelt. Maar als koppel deugen ze niet. Eerder past dan het beeld van het licht: waar de Geest woont worden mensen vernieuwd. Zij worden dat vooral in het sterven aan zichzelf en juist daarin zijn ze een vreemde, boeiende gemeenschap in de wereld. Zij zijn geheel anders dan anderen.
Zij hebben die schat wel in aarden vaten. Ze hebben niets om zich op te beroemen. Zij wijzen naar Hem die het Licht der wereld is en hoe meer ze naar Hem wijzen, des te meer verliezen zij zichzelf en worden ze bereid om anderen te dienen. Zij doen dat als mensen die niet meer van deze wereld zijn, vreemdelingen en bijwoners, overal present, maar nergens thuis, omdat hun leven met Christus is geborgen bij God.
 
3. Christenen leven in de aardse tijd
Christenen leven te midden van de wereld. Ze stichten niet het koninkrijk van God op aarde. We moeten het doen met de grenzen van onze aardse tijd, in een situatie van vreemdelingschap. We bouwen niet aan grootse idealen. We zijn al erg tevreden als er een beetje evenwicht is in de wereld. Een maatschappelijke balans is het hoogste wat we kunnen bereiken. Op die manier spreekt Calvijn in het laatste hoofdstuk van de Institutie. Verder moeten we ook maar niet gaan. We komen dan al gauw in dopers vaarwater. Daarom stellen christenen zich in de politiek bescheiden op. Als we kunnen vermijden dat de zwakken niet verpletterd worden onder het geweld en kunnen herademen, en als we kunnen bereiken dat de sterken niet hun macht bouwen op de ellende van anderen hebben we al veel gedaan. Juist de idealen van de vrije mens of van aller mensen broederschap vernietigen de ruimte die mensen mogen hebben als we weten van ons betrekkelijke leven. ‘Laten de heidenen weten dat ze stervelingen zijn,’ zegt Psalm 9. Laten de mensen dat ook weten als ze zich met politiek bezig houden: geen idealen maar een beetje ruimte voor kleine mensen die elkaar nodig hebben, soms voor een steuntje in de rug, soms om een toontje lager te zingen.
 
Door prof.dr. A. van de Beek, hoogleraar aan faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit 
 
Christelijke presentie verdraagt geen cultuuroptimisme
 
Dat een christen geroepen is in te gaan in de cultuur, om mensen in hun leefsituatie te bereiken met het Evangelie lijkt me voor geen tegenspraak vatbaar. Om daar echter het woord 'incarnatie' voor te gebruiken is dunkt me een brug te ver. Daarvoor is de vleeswording van het Woord, de indaling van Jezus Christus in ons menselijk vlees me te hoog en te heilig.
Intussen is een pleidooi om het 'bolwerkmodel' te nuanceren, laat staan prijs te geven geen sinecure. De verzuiling zit zo diep in ons volksleven, niet in het minst binnen het christelijke volksdeel, dat mensen er innerlijk mee vergroeid zijn. Terecht merkt de heer Koppelaar op dat het (zelfs) 'een onwenselijk nevenproduct' van de verzuiling is dat christenen zich maar al te vaak hebben opgesloten 'in een eigen kerkelijke en sociale subwereld'.
 
Eerste christenen
De vraag is of we als christenheid in dit land (spirituele) weerbaarheid genoeg hebben om de 'bolwerken' te verlaten en gewoon in 'Babel', als ten tijde van de profeet Jeremia, temidden van ongelovigen onze verantwoordelijkheid te verstaan. Het door Koppelaar geciteerde woord van Jeremia in zijn brief aan de Joden in Babel (Jer. 29:4) verneem ik niet voor het eerst. Het is mij al zo lang als een spiegel. Natuurlijk is dit al de praktijk bij de meeste christenen op de werkvloer, in het leven van elke dag. Een werkkring met een meerderheid van christenen is een zeldzaamheid, die vindt men zelfs vaak alleen nog maar binnen de 'bolwerken'. Maar hoe wil Koppelaar zijn 'open' visie praktiseren in de politiek, en in al die maatschappelijke verbanden, waarbinnen onze verantwoordelijkheid is geïnstitutionaliseerd? Hij maakt dat onvoldoende concreet.
De uiterste consequentie is de doorbraakgedachte. Ten tijde van de Doorbraak na de Tweede Wereldoorlog is het geprobeerd: in de politiek, de vakbeweging, de media, het onderwijs. Maar dat wil Koppelaar immers ook niet? Het resultaat was voor overtuigde aanhangers van de doorbraakgedachte al snel teleurstellend. Zelfs de identiteitsgebonden werkgemeenschappen in de PvdA, waaronder de protestants-christelijke, gingen teloor. Òf het mankeerde aan geestelijke weerbaarheid bij de christenen òf de a-christelijke en anti-christelijke vloedgolven waren te sterk. Het ‘Gebot der Stunde’, waartoe werd opgeroepen, kwam al spoedig veraf te staan van de Tien Woorden, die God aan de mens 'ten goede' gaf.
Zelfs de apostolaire gedachte binnen de kerken, in de Nederlandse Hervormde Kerk in het bijzonder leed schipbreuk. De kerk had de hoge pretentie in de wereld met het Evangelie present te zijn maar de inhoud van de boodschap zelf verwereldlijkte. Hier zijn gestrande schepen bakens in zee.
 
Spiritueel
Identiteit en spiritualiteit moeten daarom dicht bij elkaar blijven, repliceert Koppelaar. Dat valt te beamen. Maar dan moeten we ons wellicht weer leren spiegelen aan de eerste christenen. Ze hadden maatschappelijk en politiek niets 'eigens', geen politieke of maatschappelijke organisaties, maar ze kenden vooral de weerbaarheid van het hart. De kerkvader Tertullianus vertrouwde de kinderen aan heidense scholen toe, want thuis werd geestelijke weerbaarheid aangekweekt. Tegelijkertijd was er echter - en dat is de keerzijde van de medaille - distantie van wereldse manifestaties: de keizerverering, het theater, het circus, de arena. Waarmee ik zeggen wil dat pleidooien voor betrokkenheid van christenen op de cultuur ook gepaard moeten gaan met ‘innerweltliche askese’. Wanneer die er niet is zullen christenen spoedig aan de wereld ten prooi vallen. De eerste christenen waren er helemaal niet op uit om de samenleving te transformeren. Ze onthielden zich zelfs van politiek maar doorzuurden nochtans de samenleving. De neergang sloeg toe toen ze zich verzwagerden met wereldlijke instituties en macht gingen krijgen.
Een pleidooi voor inculturatie is dan ook nog wat anders dan aanvaarding van de cultuur in haar wereldse verschijningen. Christenen moeten er ook niet op uit zijn de cultuur in hun 'macht' te krijgen. Het is hun voldoende kracht te putten uit de wetenschap dat Christus op het Kruis de machten heeft onttroond. Dat geeft wel ontspannenheid, ontdoet van kramp.
Maar misschien zijn we al te gelijkvormig geworden aan de schema's van de wereld om nog onbevangen in de wereld te kunnen staan. 'Gij geheel anders?' Het lijkt er vaak niet op. De tijdgeest dringt door de reten en kieren van ieders bestaan. Moet ik vandaag 'theater, circus en arena' actualiseren?
 
(Sub-)zuilen
Ooit had Groen van Prinsterer grote moeite om het volkskind op de openbare school los te laten. Hij capituleerde met moeite, omdat het kind uit de christelijke gezinnen niet geslachtofferd mocht worden op het altaar van de Verlichting. Zo en daarom ontstond ook de christelijke partij. Maar met kracht kwam Groen vanuit zijn theocratisch beginsel op voor het ‘Droit Divin’, het goddelijk recht op mens en wereld.
De verzuiling voltrok zich aanvankelijk (slechts) rondom het bijzonder onderwijs. Ook in de tijd van de Doorbraak bleven doorbraaktheologen als J. J. Buskes trouwens kiezen voor de christelijke school. Maar Buskes kon ook toornen tegen het cultuuroptimisme van de nazaten van Kuyper, die aan de wereld verloren gingen. Het boek van Agnes Amelink, De Greformeerden, is er een toonbeeld van. Spiritualiteit maakte plaats voor activisme. De grote verzuiling ging toeslaan. Die verzuiling is zelfs zover doorgetrokken dat nieuwe kerkelijke groeperingen die ontstonden, een subzuil ging opeisen. We reformeerden, hervormden, herstelden en verbrokkelden maar door, in de institutionele zin van het woord, met het gevolg dat de eigen bolwerken evenzoveel blokkades vormden voor het getuigenis in de wereld. Wat kwam er nog van gemeenschappelijke evangelisatie terecht? De integrale christelijke presentie werd er eerder door verlamd dan versterkt. Zeker wanneer op den duur de 'bolwerken' zelf aan de secularisatie ten prooi vielen.
 
Maar laten we niet vergeten: de doorgeschoten verzuiling schoot wortel in de kerken. Ik zie daarom pas een begin van een vermoeden van de open houding, waarmee christenen in de samenleving present kunnen zijn, wanneer ze die houding allereerst in en tussen kerken praktiseren. Zolang wij onze kerkelijke bolwerken hebben en koesteren en zelfs blijven vermeerderen, blijven de pleidooien van Koppelaar theoretisch. Drie nieuwe kerken verschenen het laatste jaar op het toneel. Vandaar.
 
Denken

Ik geloof best in het ideaal dat Koppelaar tekent. Maar het vraagt een radicale vernieuwing van ons denken; een om-denken. Wie het ideaal van de christelijke presentie buiten de 'bolwerken' bijvalt, moet beginnen te leren dat anderen dan hij/zijzelf zich naar eer en geweten principieel kunnen ophouden in andere kerkelijke appartementen. Zolang christenen elkaar, expliciet of impliciet, om hun kerkelijke keuze afschrijven is er van de presentie in de samenleving weinig 'heil' te verwachten.
Is de consequentie van Koppelaars pleidooi overigens ook niet dat wordt aanvaard dat mensen hun christelijke verantwoordelijkheid in de maatschappij ook kunnen verstaan in andere, zeg bredere maatschappelijke of politieke verbanden dan die waartoe hij/zij behoort. Zover is het nog lang niet.
Bovendien is de kloof tussen kerk en wereld, tussen christenen en niet-christenen in vergelijking met de tijd waarin de zuilen ontstonden - ten tijde van het nog vigerende ‘Corpus Christianum’, toen Nederland nog een (voor 90 procent) gedoopte natie was - aanmerkelijk groter en dieper geworden. Daarom zou het slecht zijn als de 'bolwerken' zonder meer zouden worden geslecht. Christelijke presentie vraagt immers ook onderlinge opscherping, vertroosting zelfs in het lijden aan de tijdgeest.
Christelijke presentie in de wereld betekent uiteindelijk leven tussen twee werelden: de wereld als Gods schepping en de van God afgevallen, Gode vijandige wereld. Cultuuroptimisme zal de profetie doven en uiteindelijk de verantwoordelijkheid doen verslappen. Dat vraagt wel onderscheidingsvermogen. Op het scherp van de snede. Want Christus zond zijn schapen uit onder de wolven.

Door ir J. van der Graaf, voormalig algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond binnen de Nederlandse Hervormde Kerk

Gepubliceerd in DenkWijzer 2005, 5