Klimaatverandering en het Kyoto protocol

Klimaatverandering en het Kyoto protocol

meer realisme in het klimaatdebat.jpg

9 april 2005 by Aart Overeem (meteoroloog), Martijn Snoep (bos- en natuurbeheerder)

Klimaatverandering is een hot issue. Omdat het Kyoto protocol in februari eindelijk van kracht is geworden, staat het in het brandpunt van de belangstelling. Waar gaat het eigenlijk over? Dit artikel schetst de klimaatverandering, onderzoekt het menselijk aandeel daarin en bespreekt het beleidsmatige antwoord daarop.

Mondiale klimaatverandering

Het klimaat, het gemiddelde weer over dertig jaar, verandert van nature voortdurend. Echter, in de 20e eeuw is de temperatuur aan het aardoppervlak gestegen met 0,6 ºC, een opwarming die in een dergelijke tijdsperiode de laatste 1000 jaar zeer waarschijnlijk niet is opgetreden. Meer aanwijzingen van mondiale klimaatverandering (global climate change) zijn de wereldwijde zeespiegelstijging met 0,1 tot 0,2 meter in de 20e eeuw; smeltende gletsjers, naar het noorden migrerende planten- en diersoorten, bedreiging van de habitat van soorten zoals de ijsbeer en wereldwijde verlenging van het groeiseizoen. Deze veranderingen vinden overigens niet overal op aarde plaats.
 
Helaas wordt een warme zomer al snel als bewijs gezien van klimaatverandering. Statistisch gezien is het echter nodig om een periode van minimaal zestig jaar te gebruiken om klimaatverandering te bewijzen. Natuurlijk passen de warme jaren negentig wel in het plaatje van klimaatverandering en geven een signaal.
 
Waarin uit zich de klimaatverandering in Europa en Nederland? In Europa is de afgelopen vijftig jaar het aantal koude extremen afgenomen en het aantal warme extremen toegenomen en is de neerslag geïntensiveerd. In Nederland is de jaarlijkse neerslaghoeveelheid in de 20e eeuw toegenomen, waarschijnlijk door het versterkte broeikaseffect of veranderingen in de atmosferische circulatie. Al met al is het aannemelijk dat het in de 20e eeuw mondiaal, maar ook in Nederland en Europa, warmer is geworden. Omdat extreme gebeurtenissen zeldzaam zijn is vaak moeilijk aan te tonen of deze toenemen.
 
Mens veroorzaker versterkte broeikaseffect?

Van nature heeft de atmosfeer een broeikaseffect door de aanwezigheid van H2O (waterdamp), CO2 (koolstofdioxide), CH4 (methaan), N2O (lachgas) en O3 (ozon). De warmte die door de aarde wordt uitgezonden ten gevolge van haar temperatuur wordt geabsorbeerd door deze broeikasgassen, in plaats van uitgezonden naar de ruimte. De gassen zenden dan weer straling uit naar het aardoppervlak, zodat de temperatuur op peil blijft. Zonder broeikaseffect zou het gemiddeld over het aardoppervlak waarschijnlijk -18 ºC zijn.
 
Op dit moment speelt het versterkte broeikaseffect. Door velen wordt dit als een belangrijke verklaring gezien voor mondiale opwarming. Door de uitstoot van broeikasgassen wordt meer van de door de aarde uitgestraalde infrarode straling geabsorbeerd, waardoor de temperatuur aan het aardoppervlak stijgt. Op zich klinkt deze theorie logisch. Het is in ieder geval zeker dat de broeikasgassen in concentratie zijn toegenomen. Sinds 1750 is de CO2-concentratie in de atmosfeer met ongeveer 30% gestegen. Andere broeikasgassen, zoals methaan en lachgas, zijn ook toegenomen. Dit wordt veroorzaakt door verbranding van fossiele brandstoffen, productie van kunstmest, meer rijstvelden, de productie van gechloreerde koolwaterstoffen, veeteelt en ontbossing. De schatting van de grootte van deze emissies is overigens wat onzeker.
 
Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) heeft onderzoek gedaan om te achterhalen of klimaatverandering het gevolg is van de toename van emissies van broeikasgassen. Zij zien de natuur nog als oorzaak voor de opwarming in de eerste helft van de 20e eeuw, maar achten het zeer waarschijnlijk dat een belangrijk deel van de opwarming in de tweede helft van de 20e eeuw door de mens is veroorzaakt. De waargenomen snelle stijging in temperatuur kan niet geheel aan natuurlijke oorzaken worden toegeschreven.
 
Echter, klimaatsceptici betwijfelen of de door de mens veroorzaakte toegenomen broeikasgasconcentraties het klimaat significant beïnvloeden. Zo wordt wel beweerd dat de stijging in CO2-concentratie de temperatuurstijging volgt en niet andersom, of dat de natuur, na aanpassing, de extra uitstoot door de mens uiteindelijk vrijwel helemaal kan vastleggen. Samengevat is het wel aannemelijk dat de mens het klimaat beïnvloedt, maar er bestaan wel diverse critici.
 
Klimaatmodellen

Het is niet alleen van belang vast te stellen dat klimaatverandering een menselijke oorzaak kent, zoals in het bovenstaande gedeelte is besproken, maar ook om te weten wat voor consequenties dat voor de toekomst heeft. Om dit te bereiken wordt met geavanceerde klimaatmodellen een schatting gemaakt van de temperatuurstijging in de 21e eeuw. Dit wordt gedaan voor verschillende scenario’s behorende bij verschillende toekomstscenario’s voor economische ontwikkeling met ieder hun eigen specifieke uitstoot van broeikasgassen. Deze scenario’s geven volgens het IPCC een wereldwijde temperatuurstijging van 1,4 tot 5,8 ºC over de periode 1990-2100. De uitkomsten bevatten echter wel veel onzekerheden; zij geven alleen een indicatie. Ten eerste is de toekomstige uitstoot van broeikasgassen, welke afhangt van de sociaal-economische ontwikkeling, onbekend. Ten tweede is het klimaatsysteem complex, waardoor het moeilijk is te modelleren. Regionale klimaatmodellen, waarbij de klimaatverandering voor een beperkt gebied wordt verwacht, zijn nog weer onzekerder, evenals modellen die extremen, bijvoorbeeld in neerslag, onderzoeken.
 
Gevolgen versterkte broeikaseffect

Wat zijn nu de gevolgen van het versterkte broeikaseffect? In de eerste plaats een mondiale opwarming. Dit betekent echter niet dat de temperatuur overal even snel zal stijgen, maar dat er gebieden zijn die sneller zullen opwarmen en zelfs gebieden die kunnen afkoelen. Hierbij is de kans op abrupte klimaatveranderingen klein. Merkbare veranderingen voltrekken zich over tientallen jaren en niet abrupt, zoals wel eens wordt gesuggereerd in films.
 
Een ander gevolg is een versnelde waterkringloop, waardoor meer en intensievere neerslag wordt verwacht, vooral op de gematigde breedten. In de subtropen wordt daarentegen juist een afname verwacht, waardoor waterschaarste kan toenemen. Verder zullen zee-ijs, gletsjers en landijs verder afsmelten. Echter, de ijsmassa van Antarctica zal door verhoogde neerslag juist toenemen. De zeespiegel zal voornamelijk vanwege uitzetting van water en in mindere mate door gletsjersmelt en smeltend ijs op Groenland in de 21e eeuw 0,1 tot 0,9 m stijgen. Voor rijke landen is dit nog wel op te vangen, maar voor arme landen is dit een probleem.
 
Klimaatverandering kan ook de gezondheid gaan beïnvloeden. Zo wordt een toename van het aantal hittegerelateerde ziekten en sterfte verwacht en een groter risico op de verspreiding van malaria en andere infectieziekten. Daarentegen kan in koude of gematigde klimaten een warmere winter weer positief zijn voor de gezondheid.
Andere mogelijke ecologische effecten zijn bijvoorbeeld het eerder bloeien van planten en vroeger broeden van vogels en het migreren van veel planten- en insectensoorten naar noordelijker of hoger gelegen gebieden. De soortensamenstelling van ecosystemen zal hierdoor veranderen; wereldwijd kunnen soorten volledig uitsterven, maar lokaal kan het aantal soorten toenemen. Opwarming kan ook positieve gevolgen hebben, doordat een langer groeiseizoen gunstig is voor de agrarische sector.
 
Na de genoemde wereldwijde gevolgen, wordt nu specifiek gekeken naar de gevolgen voor Europa. Voor Europa wordt over de periode 1990-2100 een temperatuurstijging van 1-6 ºC verwacht; in het noorden van Europa wordt 5-20% meer neerslag verwacht, met name in de winter. In het zuiden van Europa wordt 20% minder neerslag verwacht, vooral in de zomer, waardoor meer zomerdroogte zal optreden. Verder zal de kans op hittegolven toe- en op vorstdagen afnemen. Voor de Rijn worden grotere winterafvoeren en kleinere zomerafvoeren verwacht. Dit is van belang voor bijvoorbeeld de scheepvaart en het gebruik van koelwater door industrieën (laagwater) en de veiligheid (hoogwater). Zo zou aan het eind van de 21e eeuw de extreme afvoer 10% hoger kunnen worden. De gemiddelde afvoer zal echter nauwelijks veranderen. Verder is het onduidelijk of en hoe de frequentie en intensiteit van stormen zal veranderen.
 
Tenslotte de lokale gevolgen voor Nederland. Over de periode 1990-2100 wordt een 1-6ºC hogere temperatuur, 1-4% hogere zomerneerslag, 4-16% hogere zomerverdamping, 6-25% hogere winterneerslag en een zeespiegelstijging van 20-90 cm verwacht. Hierdoor neemt de kans op hoogwater aan de kust in principe toe,,,,, maar het is nog onbekend hoeveel. Door zeespiegelstijging zal in ieder geval de indringing van zout water in de kustgebieden toenemen, met negatieve gevolgen voor de drinkwatervoorziening en het gebruik voor de landbouw. Tenslotte zal de lengte van het groeiseizoen waarschijnlijk toenemen.

Kyoto

Klimaatverandering, en met name de mate waarin de mens het klimaat beïnvloedt, is nog met enige onzekerheid omgeven. Echter, het heeft geen zin om daar als beleidsmaker op te gaan wachten, want de kans dat klimaatverandering wel toegeschreven kan worden aan menselijk handelen is groter dan de kans dat het niet zo is. Bovendien werken maatregelen ter bestrijding van het broeikaseffect pas op de lange termijn door. Daarom wordt in de internationale politiek het voorzorgsprincipe gehanteerd.1
 
De mondiale bewustwording van de klimaatproblematiek heeft na jaren van onderhandelingen geleid tot het in werking treden van het Kyoto protocol in februari 2005. Het begon min of meer in 1992, op de conferentie over milieu en ontwikkeling (UNCED) in Rio de Janeiro, waar het United Nations Framework Convention for Climate Change (UNFCCC) werd ondertekend door 154 landen en de Europese Unie.2 Dit verdrag, dat in 1994 van kracht werd na ratificatie door 50 landen, kan gezien worden als een beginovereenkomst om het versterkte broeikaseffect te bestrijden. Een volgende mijlpaal in de nog korte geschiedenis van het beleidsmatige antwoord op klimaatverandering is het opstellen van het Kyoto protocol in 1997, waarin landen zichzelf verplichtingen hebben gesteld voor reductie van broeikasgasemissies. Deze geïndustrialiseerde landen worden aangeduid als de Annex B landen.
Doordat Rusland sinds kort ook mee doet, representeren de gezamenlijke landen die het Kyoto protocol geratificeerd hebben met 61,6% meer dan de benodigde 55% procent van de mondiale CO2-uitstoot van het referentiejaar 1990. Volgens het protocol verplichten landen zich om voor de eerste commitment periode, die duurt van 2008 tot 2012, de emissie van broeikasgassen te reduceren met gemiddeld 5,2%. Ook wordt nagedacht over de periode na 2012 (post-Kyoto); hierin wil men meer landen betrekken.

Instrumenten

Landen kunnen hun nationale doelstelling van reductie op verschillende manieren behalen. De eerste mogelijkheid is het nemen van interne of binnenlandse maatregelen van emissiereductie. De tweede mogelijkheid wordt gevormd door de zogenaamde flexibele mechanismen, waarmee men buiten de grenzen kan investeren in projecten of kan handelen in emissierechten. Er zijn drie flexibele mechanismen, met als eerste Emissions Trading, de internationale handel van Annex B landen in emissierechten. Wanneer een land zijn reductieverplichtingen gemakkelijk haalt en zelfs nog ruimte over heeft om broeikasgas uit te stoten (bijvoorbeeld Rusland), kan het zijn toegewezen rechten verkopen aan een land dat krap in zijn jas zit (bijvoorbeeld Nederland). De twee andere flexibele mechanismen zijn op projectbasis. Het eerste instrument wordt Joint Implementation (JI) genoemd en biedt de mogelijkheid dat Annex B landen investeren in maatregelen van emissiereductie of compensatie in andere geïndustrialiseerde landen, bijvoorbeeld in Oost-Europa. Het tweede instrument is het Clean Development Mechanism (CDM) wat soortgelijke investeringen als bij JI toestaat, maar dan gericht op ontwikkelingslanden. De CDM projecten moeten naast het opleveren van klimaatvoordelen ook een bijdrage leveren aan de duurzame ontwikkeling van het gastland.
 
Er zijn verschillende typen CDM projecten: van investeringen in energiebesparende technologieën tot het ontwikkelen van hernieuwbare energie. Sinds 2001 is het ook mogelijk om broeikasgasemissies te compenseren door middel van bosaanplant, de zogenaamde afforestation en reforestation projectactiviteiten (zie kader ‘Bossen en Klimaat’). Wel is daar een limiet aan gesteld: een land mag niet meer dan 1% van de afgesproken emissiereducties compenseren uit (her)bebossing.
 
Binnen de hierboven beschreven regelingen kunnen overheden dus werken aan emissiereductie. Hoe ze dat verder precies aanpakken, mogen ze zelf weten. Binnen het Europese Climate Change Programme is het zogenaamde EU’s emissions trading scheme opgezet. Per land wordt dat verder uitgewerkt. Voor Nederland betekent dit dat de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) aan ruim 200 bedrijven emissiequota heeft toegekend. Door het toewijzen van quota aan grote energie-intensieve industrieën delegeert de overheid verantwoordelijkheden naar het bedrijfsleven. Bedrijven die meer willen uitstoten dan ze mogen, kunnen op de beurs emissierechten kopen. Dit betekent echter wel dat er een ander bedrijf moet zijn dat met minder toe kan, bijvoorbeeld omdat het geïnvesteerd heeft in klimaatvriendelijke technologie.

Toekomst

Het Kyoto protocol wordt gezien als een eerste stap en nu denkt men na over wat er in de toekomst moet gebeuren. De meningen zijn daar behoorlijk over verdeeld, zo bleek op de afgelopen klimaatconferentie in december 2004 (COP 10). Niet alle landen zien het zitten om mee te doen, met name vanwege het argument van economische ontwikkeling. De redenering is dat grootscheepse investeringen in klimaatvriendelijkere technologieën ten koste gaan van de economische groei. De Verenigde Staten gebruiken daarbij ook het argument dat lang niet alle grote vervuilers meedoen. Het gaat dan met name om landen als China en India, waar veel energie wordt opgewekt door het stoken van kolen; dit is meer vervuilend dan bijvoorbeeld gas. China is op het moment na de Verenigde Staten de grootste ‘leverancier’ van het broeikasgas CO2. Bovendien groeien deze economieën sterk. ‘Het werkt dus niet’, zegt regering Bush.
 
Ontwikkelingslanden hebben echter twee argumenten waarom zij niet mee hoeven te doen. In de eerste plaats gaat het om de al eerder genoemde economische groei van het land. De bevolking van deze landen heeft die harder nodig dan de bewoners van het rijke Westen. Het tweede argument is dat het Westen al een lange geschiedenis van economische groei en bijbehorende milieuvervuiling kent. Ze hebben daarmee een onevenredig groot beslag gelegd op de mondiale natuurlijke hulpbronnen. Volgens de bewoordingen van de Argentijnse president Kirchner3 hebben de ontwikkelde landen in bijna twee eeuwen van industriële ontwikkeling kosteloos gebruik kunnen maken van een ‘mondiaal gemeenschappelijk goed’ en hebben op die manier ‘milieusubsidie’ gekregen van ontwikkelingslanden. Als gevolg daarvan zien de ontwikkelingslanden zich geconfronteerd met een enorme schuldenproblematiek. Men vindt dan ook dat het Westen zelf maar financieel zal moeten bloeden. Bovendien is daar een technologische voorsprong aanwezig.
Dat is de patstelling waar partijen op de afgelopen Klimaatconferentie in terecht zijn gekomen. Ontwikkelingslanden hebben overigens aangegeven wel open te staan voor overdracht van kapitaal en technologie. Voor veel van deze landen is het erg belangrijk dat er iets gebeurt, omdat ontwikkelingslanden het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van klimaatverandering. Veel landen hebben uitgestrekte en laaggelegen kustgebieden en verder zijn landen vaak minder veerkrachtig voor het opvangen van tegenslagen.

Besluit

Uit dit artikel blijkt dat de resultaten van klimaatonderzoek met onzekerheden zijn behept. Daarom is het stimuleren van meteorologische metingen en het monitoren van ecosystemen wenselijk, evenals het modelleren van het toekomstige klimaat om in ieder geval een indruk te krijgen van mondiale opwarming en haar gevolgen.
 
Behalve het doen van onderzoek is het ook verstandig om een actief klimaatbeleid te voeren, in ieder geval uit voorzorg. Eén van de mogelijkheden daarvoor, het afschaffen van fossiele brandstoffen, is om andere redenen sowieso al gewenst. Verder zullen vooral de armere landen lijden onder klimaatverandering. Aan het belangrijkste internationale klimaatbeleid van het moment, het Kyoto protocol, kleven wel wat bezwaren. Als men er van uitgaat dat het versterkte broeikaseffect grotendeels een menselijke oorzaak heeft, zijn de huidige inspanningen ontoereikend. Het gaat tot nu toe namelijk slechts over de periode 2008-2012, er doen maar een beperkt aantal landen aan mee en de verplichtingen die men zich gesteld heeft zijn vanuit het klimaatbelang bekeken erg karig. De wereld red je er niet mee. Toch moet men ergens beginnen. Of volgens het beeld dat oud-milieuminister Winsemius gebruikte: je moet van een één-jarige niet verwachten dat hij een marathon kan lopen. Maar we willen daar graag aan toevoegen: het wordt wel tijd dat er zoden aan de dijk worden gezet. Niet alleen emissiereductie is van belang, maar ook aanpassingsmaatregelen4 zijn nodig om kwetsbare gebieden te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering.
Extra: Bossen en Klimaat Bossen hebben een essentiële rol in het klimaatproces

Alle terrestrische ecosystemen (waaronder bossen) vormen samen een gigantische opslagplaats van koolstof – er ligt 2.070 Gigaton koolstof opgeslagen, een paar maal zo groot als de atmosferische hoeveelheid koolstof van 750 Gigaton (in 2000)5. Afhankelijk van toename of afname van de omvang van de biomassavoorraad in bossen, wordt een negatieve dan wel positieve bijdrage geleverd aan het versterkte broeikaseffect. Komt er meer bos, dan wordt er CO2 uit de atmosfeer vastgelegd in bomen en vervult het bos de functie van een sink. In het omgekeerde geval vormen bossen juist een source, de CO2 uit de biomassa draagt bij aan het versterkte broeikaseffect. Volgens berekeningen van het IIED kan het gevolg van goed of slecht bosbeheer een verschil uitmaken van 450 Gigaton koolstof in de atmosfeer in het jaar 2100. Wie dus de ambitie heeft wat aan het klimaat te willen doen, moet niet aan het belang van bos voorbij gaan.
Noten

[1] Zie ook: Petersen, Arthur (2004). Het voorzorgprincipe: (on)zekerheid over klimaatverandering. Uit: Beweging, jaargang 68, nr. 3.
[2] Zie bijvoorbeeld: UNFCCC (2004). United Nations Framework Convention on Climate Change – The first ten years. Climate Change Secretariat, Bonn.
[3] Openingstoespraak van president Kirchner op COP 10.
[4] Het Klimaatbureau van de VN is daar ook al mee bezig. Zie http://unfccc.int
[5] Bass S. et al (2000). Rural livelihoods and carbon management, International Institute for Environment and Development, London

Enkele gebruikte bronnen

Klein Tank, A.M.G., 2004: Changing Temperature and precipitation extremes in Europe’s climate of the 20th Century, Ph.D. Thesis, University of Utrecht, Utrecht.
Können, G.P., 1999. De toestand van het klimaat in Nederland 1999. KNMI, De Bilt.
Verbeek, K., 2003: De toestand van het klimaat in Nederland 2003. KNMI, De Bilt.

Enkele klimaatcritici

Stichting Heidelberg Appeal Nederland: http://www.stichting-han.nl
http://www.richel.org/grk (De Groene Rekenkamer) 

Door ir. Martijn Snoep, bos- en natuurbeheerder, en ir. Aart Overeem, meteoroloog. Met dank aan ir. Gert-Jan Steeneveld (meteoroloog, Wageningen Universiteit) voor zijn kritische opmerkingen bij het schrijven van een gedeelte van dit manuscipt).