Het huidige samenspel van landbouw- en ontwikkelingsbeleid vraagt teveel van boeren, aldus Jacob Jan Vreugdenhil en Cors Visser. Te veel van boeren hier: algehele liberalisering zorgt voor de onmogelijke spagaat van nog lagere prijzen tegenover toenemende consumenteneisen. En te weinig voor boeren ginds, want de hulp moet verder gaan dan alleen hulp voor handel.
Samenhang tussen landbouwbeleid en ontwikkelingssamenwerking is nodig. Waar het dan om gaat is dat beleidsmaatregelen elkaar positief beïnvloeden, of elkaar in ieder geval niet dwarsbomen. De klacht dat het landbouwbeleid middels exportsubsidies ontwikkelingsinspanningen teniet doet, is inmiddels een bekend verhaal. De vraag is nu hoe we samenhang realiseren en zo mogelijk ook win-win situaties creëren.
Liberalisering kan daar een bescheiden bijdrage aan leveren, maar algehele liberalisering heeft zowel nadelen voor boeren in Europa als in ontwikkelingslanden.
De huidige liberalisering van het landbouwbeleid zet een aantal zaken recht. Veranderingen in het landbouwbeleid waren nodig om de belangen van arme landen recht te doen. Wat de zaak echter complex maakt, is dat de landbouwsector niet zomaar een willekeurige economische sector is. Er zijn een aantal specifieke kenmerken, zoals het werken met levende have en de grondgebondenheid, die de sector een eigenheid verlenen. Liberalisering houdt te weinig rekening met deze aspecten van het boerdenbedrijf.
Nadeel voor boeren in ontwikkelingslanden is, zoals diverse analyses laten zien, dat de opbrengsten van liberalisering onevenredig verspreid zijn. Het merendeel komt terecht bij de landen in het westen. Bovendien komt 70-80% van de winst voor de ontwikkelingslanden door het wegnemen van de handelsbelemmeringen tussen de armere landen zelf.
In Nederland en de rest van Europa zal liberalisering leiden tot een druk op de prijzen, terwijl de consumenteneisen zullen blijven stijgen. Vanwege het bijzondere karakter van de landbouw is het ook niet verantwoord om de hele prijsvorming van het marktmechanisme af te laten hangen. Dat kan desastreuze gevolgen hebben voor dierenwelzijn, landschap en het Nederlandse gezinsbedrijf.
Een zekere mate van ordening is volgens ons onontbeerlijk om alle belangen recht te doen. Liberalisering biedt kansen, maar heeft ook bedreigingen voor het koersen op duurzame rechtvaardige ontwikkeling. Waar we van af moeten is het allesbepalende efficiëntiestreven. De landbouw moet niet allereerst efficiënt georganiseerd zijn, maar moet garanties bieden voor de voedselvoorziening, nu en in de toekomst. Daar moet de prioriteit liggen. Voorwaardenscheppend beleid is nodig om duurzaam en rechtvaardige ontwikkeling mogelijk te maken.
Wij pleiten voor een landbouwmodel waar prijssteun aan Nederlandse en Europese boeren, samen met inkomenstoeslagen voor gezinsbedrijven en reële beloningen voor groene diensten centraal staan. Uiteraard zijn er wel minimumvoorwaarden verbonden aan het mogen produceren, voorwaarden op het gebied van milieu en dierenwelzijn. Modellen tonen aan dat een dergelijke aanpak voor de Nederlandse boeren beter uitpakt dan het huidige beleid én beter scoort dan liberalisering. Een dergelijke benadering zal een regionaliserende invloed op de wereldmarkt teweeg brengen voor basisproducten als vlees, zuivel en groenten.
Voor wat betreft de samenhang van landbouwbeleid en ontwikkelingssamenwerking onderstrepen we het belang van voedselzekerheid, een gezond milieu en boerenwelzijn: landbouw is niet alleen een economische activiteit. Voor een goede ontwikkeling van Derde Wereldlanden is integratie in de wereldeconomie wel een langtermijn voorwaarde. De vraag is echter hoe die landen moeten integreren; voor de minst ontwikkelde landen lijkt de vrije(re) markt voorlopig nog weinig perspectief te bieden, ze zijn eerder gebaat bij handelsvoordelen die exportinkomsten garanderen. Ontwikkelingslanden kunnen zo profiteren van de goede prijzen in Europa. Wel is nodig dat er in de ontwikkelingssamenwerking geïnvesteerd wordt in aid-for-trade: hulp die handel mogelijk maakt. Tot nog toe lijken ontwikkelingslanden namelijk bij lange na niet optimaal gebruik te maken van handelspreferenties, door de (technische- en veiligheid) eisen die de Europese markt stelt, maar ook door de complexe procedures die de preferenties moeten bekrachtigen.
Deelname van ontwikkelingslanden aan de wereldmarkt kan een bijdrage leveren aan economische groei, het is echter niet de enige prioriteit. Aid-for-food is een andere: hulp gericht op voedselzekerheid . Het gevaar bestaat dat handelspreferenties landen afhankelijk maken. Daarom zijn inspanningen nodig om de productie te verbreden (diversificatie) en te verhogen. Dit moet samengaan met investeringen in duurzame productiesystemen. Ten slotte moeten ook ontwikkelingslanden hun eigen boontjes kunnen doppen! Wel blijft dat ontwikkelingssamenwerking slechts een steun in de rug kan zijn: nationaal landbouwbeleid in de betreffende landen zelf moet de leidende rol spelen.
Door ir. Jacob Jan Vreugdenhil en Ir. Cors Visser, tijdelijke respectievelijk vaste medewerker bij het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie.
Gepubliceerd in
Agrarisch Dagblad, zaterdag 26 feb 2005