Het contract tussen generaties vraagt onderhoud

Het contract tussen generaties vraagt onderhoud

Het contract tussen generaties vraagt onderhoud.jpg

12 februari 2005 by Jan Westert (directeur)

Vergrijzing is een wereldwijd vraagstuk, maar in Europa en Nederland speelt de vergrijzing het sterkst. De (dubbele) vergrijzing stelt de samenleving voor een grote uitdaging. Veel financiële middelen gaan naar ouderen, terwijl we juist moeten investeren in jonge generaties. Bovendien schrijven we in Europa in vergelijking met elders in de wereld mensen snel af. Er is maar een klein deel van de bevolking boven de zestig dat nog participeert op de arbeidsmarkt. Toekomst gericht ouderenbeleid vraagt om een evenwichtige benadering in het belang van alle generaties.

Gevestigde orde

Tijdens het sociaal conflict van het najaar 2004 kwam de term ‘solidariteit tussen generaties’ naar voren. Die discussie ging vooral over de beperking van de rechten, waarop je met prepensioen mag én van je baas moet. Moet de grens 62 of 62,5 worden of misschien wel 63 jaar? In het sociaal akkoord zijn er nu afspraken gemaakt die er op neer komen, dat het voor de groep jonger dan 55 jaar moeilijker wordt om vervroegd uit te treden. De discussie zat volledig gevangen in het korte termijn perspectief van de oudere vakbondsleden en de plannen van het kabinet om de aanspraak op het prepensioen minder vanzelfsprekend te maken. Bij ongewijzigd beleid zouden de kosten van zulk ouderenbeleid steeds meer worden opgebracht door een afnemende werkende generatie die voor steeds meer ouderen de kosten van verzorging moeten dragen, zowel financieel als ook fysiek. Het contract tussen generaties zou daardoor zwaar onder druk komen te staan, deels ook nog eens ter wille van een bepaalde groep ouderen, de zelfredzame jonge ouderen, die na hun werkzame leven nog tot veel in staat zijn. Echte solidariteit tussen generaties vraagt om een bredere benadering en aanpak van de overheid. Zij moet beleid voeren, dat investeert in een jonge generatie en heeft veel geld en handen nodig voor de kwetsbare groep echte grijsaards van de dubbele vergrijzing.
 
Het contract tussen generaties bestaat er uit, dat de ene generatie het leven doorgeeft naar de volgende, waarna het aan het einde van het leven wordt verzorgd door anderen. Generaties zorgen daarom twee keer. Een keer voor de jongere generatie en een keer voor de oudere generatie. Dat contract staat door de vergrijzing onder druk. Een relatief kleine werkende generatie moeten zorgen voor een hele grote en diverse generatie ouderen. Bovendien zal deze generatie ook steeds meer impliciet en expliciet worden aangesproken op hun functie als mantelzorger.
 
Generatiebewust

Als het gaat om een toekomst gericht ouderenbeleid, moeten we dus spreken over een beleid dat voor alle generaties van belang is en waar eenzijdig en ongedefinieerd belangendenken over ouderen wordt voorkomen. Tijdens de najaarsacties rond het sociaal akkoord (2004) stonden te zeer de niet zo kwetsbare groepen centraal. Zij hebben ernstig bezwaar tegen het aantasten van hun rechten op vervroegd uittreden.
Toekomstgericht ouderenbeleid moeten we beter definiëren en in breder perspectief plaatsen. Ik spreek liever over generatiebewust beleid. De verschillen tussen ouderen zijn groot. De term ouderen is te algemeen en te gemakkelijk. Waar hebben we het dan over? Over de oudere werknemers die al vanaf hun 50e worden afgeschreven? Over ouderen die vanaf hun 55e allerlei aardige kortingen krijgen aangeboden, omdat ze beginnen over meer vrije tijd gaan beschikken? Over mensen tussen de 55 en 65, waar de arbeidsmarkt nauwelijks meer naar omkijkt? Over de echte grijsaards van de dubbele vergrijzing, die vanwege hun zorgbehoefte zeer kwetsbaar zijn geworden? Over een grote groep ouderen, die in tegenstelling tot veel ouderen van nu over een uitstekende inkomenspositie beschikt, omdat zij wel een goed pensioen - zonder pensioenbreuken - hebben opgebouwd? Over kapitaalkrachtige ouderen, die best in staat zijn bij te dragen aan de zorg voor hun ‘ouderdomsrisico’? Over nieuwkomers in Nederland, die onvoldoende AOW aanspraak hebben opgebouwd en straks dus een aanvullend beroep moeten doen op bijstand? Toekomstgericht en bestendig ouderenbeleid vraagt om meer maatwerk in de benadering en dus om een betere definiëring van de term “ouderen”.
 
Knelpunten

Eenmaal uitgetreden uit het arbeidsproces doet de babyboom generatie een groot beroep op de solidariteit van jonge generaties. In Europa en Nederland vergrijst de samenleving niet alleen sneller, maar we schrijven mensen ook snel af. In vergelijking met elders in de wereld is de participatie op de arbeidmarkt van het deel van de bevolking tussen 60 en 65 schrikbarend laag. Daar ligt een groot gevaar. Niet voor niets signaleert de Raad voor Werk en Inkomen vanaf 2006 knelpunten op de arbeidsmarkt in onderwijs en technische beroepen (chemie).
Bij een gelijkblijvende oriëntatie op ouderenbeleid dreigen er te veel middelen naar ouderen te gaan en is er te weinig over om te investeren in jongeren (goed onderwijs, arbeid en zorg, betaalbare woningen voor starters, kinderbijslag). Generatiebewust beleid betekent in de eerste plaats investeren in de vergroening van de samenleving. Dat is ook nodig voor innovatie en dynamiek, want daar heb je juist de jeugd voor nodig.
In een recent rapport van de SER wordt deze druk op de generaties ook gevoeld en gepleit voor die andere benadering. Toekomstgericht ouderenbeleid is voor alle generaties van belang. Jonge generaties zullen een enorme bijdrage moeten leveren aan het draagvlak voor collectieve voorzieningen die voor ouderen van belang zijn. Bovendien zullen zij meer dan de huidige generatie ouderen energie moeten stoppen in de persoonlijke planning van hun ‘eigen oudedagsvoorziening’. Daarom is ook een groter beroep op de solidariteit van (draagkrachtige) ouderen gerechtvaardigd.
De structurele verandering van een groeiende naar een stabiliserende bevolking heeft gevolgen voor de arbeidsmarkt, de inkomensverhoudingen en voor pensioen- en zorgvoorzieningen. De SER stelt terecht daartoe voor, dat de lastenverdeling evenwichtiger wordt georganiseerd. De financieringsbasis van de AOW moet geleidelijk via de algemene middelen worden uitgebreid. Naast 65-minners moeten ook AOW-gerechtigden een evenredige bijdrage gaan leveren aan de financiering van de toename aan de AOW. Uiteraard dienen degenen met alleen AOW te worden uitgezonderd. Het is goed om qua solidariteit ons te concentreren op de kwetsbare ouderen die aan het eind van hun leven staan en de kwetsbare groepen, wier talenten op de arbeidsmarkt weinig waard zijn, omdat we vergeten zijn daarin tijdig te investeren.
 
Levensverwachting

Voor het voorgaande zijn niet alleen financiele motieven aan te voeren. De vergrijzing is niet alleen te benaderen in termen van bedreigingen. Maar er zijn ook kansen. De levensverwachting van ouderen is sterk verbeterd. Ouderen leven langer in goede gezondheid en kunnen ook na hun pensioen een actieve bijdrage leveren aan de samenleving. Veel ouderen zijn zeer kapitaalkrachtig en beschikken over een goede pensioenvoorziening. De SER geeft aan dat de inkomenspositie van ouderen in de nabije toekomst zal verbeteren. Er komen meer mensen met een goed pensioen tegen mensen met alleen AOW of een klein pensioen nu.
We moeten dan in het beleid wel anticiperen op die uitdagingen.
In de eerste plaats is verbreding van het economisch draagvlak nodig. Dit kan door een verdere verhoging van de arbeidsparticipatie. Het is nodig om te investeren in menselijk kapitaal.
Op life-time basis is de Nederlander de afgelopen decennia steeds minder gaan werken. Minder werken heeft te lang het modebeeld in Nederland bepaald. De latere toetreding op de arbeidsmarkt door jongeren, de verkorting van de werkweek tot 36 uur, allerlei verlofregelingen, de gemakkelijke instroom in allerlei sociale arrangementen e.d. zorgen mede voor een afgenomen daadwerkelijke arbeidsparticipatie. Sinds vadertje Drees in 1956 de AOW invoerde, is de AOW-gerechtigde leeftijd van 65 jaar ongewijzigd. Sindsdien is de gemiddelde leeftijd en gezondheid van mensen fors toegenomen. Gelijktijdig betekent het gemiddeld langere beroep op de AOW ook een forse toename van de uitgaven ingevolge deze wet, terwijl daarnaast de zorgkosten voor de echte grijsaards (AWBZ) sterk zijn toegenomen.
 
CAO-oud bij 40

Bovenstaande houdt in dat de arbeidsparticipatie van ouderen zelf veel meer aandacht behoeft. Een mentaliteitsverandering is onontkoombaar. Uit een onderzoek in CAO’s bij bedrijven bleek, dat ouderen worden gedefinieerd als 40-plus. De regelingen in CAO’s zijn er op gericht om ouderen met zachte en minder zachte hand zoveel mogelijk te begeleiden naar een vroegtijdig afscheid uit het arbeidsproces. De wrange en onbillijke kanten daaraan zie ik in mijn omgeving echter ook volop. Genietende ouderen, uitgekocht met een riante afkoopsom of een prima prepensioen en leeftijdsgenoten, die door bedrijfseconomische reorganisatie of sluiting met een bijstandsperspectief aan de kant zijn gezet. Vergist u zich niet in de gevolgen, die dat heeft. Het heeft te maken met de manier waarop we in Nederland tegen ouderen aankijken. We schrijven hen te snel af. Veel ouderen willen ook graag vervroegd uittreden, omdat de uittreedregelingen riant zijn en we in het arbeidsproces ons ook nauwelijks rekenschap geven van de gevolgen die het heeft als ouderen langer moeten doorwerken. Alan Greenspan, de machtige Amerikaanse financiële voorman is 78 jaar en vervult nog steeds een van de belangrijkste functie in de financiële wereld …
Het onderstreept andermaal het belang om te werken aan een andere nieuwe op visie op de arbeidsparticipatie van ouderen. Ouderen zijn veelal levenservaren, bekwame mensen, die in een op competentie en competitie gericht personeelsbeleid te simpel worden afgeschreven. Het afschrijven gebeurt vaak ook om redenen die niets met hun persoon niet te maken hebben, maar waarvan de consequenties hen wel ondubbelzinnig raken. Ouderen zijn relatief duur, in ouderen investeer je niet in scholing, hun pensioenaanspraken zijn zwaar. Het aannemen vanuit een werkloosheidssituatie van lager betaald werk en tijdelijk werk is voor ouderen niet interessant, want daarmee stellen zij opgebouwde WW-rechten ter discussie. De bureaucratie en de regelgeving ontmoedigen een actief participatiebeleid voor ouderen.
In het recente rapport van de SER worden in dezelfde lijn ‘incentives’ van arbeidsvoorwaardelijke en uittredingsregelingen bepleit, die er voor werkgevers en werknemer gericht zijn op het langer deelnemen in het arbeidsproces. Het gaat dan niet primair om het verhogen van de AOW-leeftijd, hoewel een meer flexibele ingangsdatum mensen meer keuzevrijheid geeft. Dit geldt zeker als ook deeltijdvarianten mogelijk worden gemaakt. In termen van arbeidparticipatie is er veel winst te boeken door de leeftijd 50 – 65 positiever te betrekken bij de arbeidsdeelname.
 
Mentaliteitsverandering

Ik was betrokken bij een afstudeerproject over mentaliteitsverandering in de arbeidsparticipatie van ouderen. Daar was een beeldenstorm voor nodig, vonden deze jonge afstudeerders. In onze kijkcultuur betekent, dat zoiets als ‘laten we het normaal vinden dat Johan Cruijff weer in het Nederlands elftal wordt opgesteld, al was het maar als deeltijdspeler. Nu verzorgt hij het beeld van een vroeg oudere, die op de tribune mag zitten. In zijn geval is dat niet zo erg, want hij er wordt er ook nog voor betaald. Maar van dat tribuneperspectief en de huidige beeldvorming rond ouderen moeten we als samenleving af. Tegen die achtergrond hebben we ook voorbeelden als Greenspan en Lubbers nodig, die als oudere nog actieve functies uitoefenen. Vanuit christelijk perspectief valt daar ook veel voor te zeggen. Zoekt u in de Bijbel maar eens teksten over ouderen op. Er spreekt vooral achting uit.
 
Stimuleer arbeidsdeelname

Een mentaliteitsverandering is onvoldoende. Ouderen moeten gewaardeerd en gefaciliteerd worden als ze (willen) blijven participeren. De overheid kan dat afdwingen door fiscaal en sociaal het vroeg uittreden onaantrekkelijker te maken. Gelijktijdig moet zij meer doen aan het verlagen van de kosten van arbeidsparticipatie van ouderen. Beloon niet langer de gouden overbruggingsregelingen tot aan het prepensioen, maar stimuleer dat bedrijven arrangementen sluiten om hun ouderen aan het werk te houden.
Ik zie scholen worstelen met het onderhoud van hun gebouwen, omdat de vergoedingen te laag zijn. Ik zie bedrijven afscheid nemen van oudere werknemers, die het tempo van de installatiesector of de bouw niet meer aankunnen. Een door de overheid gefaciliteerde deal kan er toe leiden, dat zulke mensen in dienst van hun bedrijf blijven, maar in de praktijk worden belast met de onderhoudsklussen op een school, in een kerk, of een zorgvoorziening. Of worden ingezet bij de organisatie van taxivervoer etc. Zo zijn er meer constructies te bedenken, die zijn gebaseerd op de filosofie van community care.
In de ouder wordende samenleving zoeken we naar nieuwe arrangementen tussen wonen, zorg en service. Ik mis daar de rol en de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven nog te zeer. Waar in het vroege personeelsbeleid ondernemingen investeerden in voorzieningen voor hun werknemers (wonen, sport, de sociale leefomgeving) is deze rol nu verdwenen. Het wordt de moeite waard om deze relatie weer te leggen in een tijd, waarin we vanwege de vergrijzing andere zorgarrangementen moeten leggen en werknemers langer in het arbeidsproces moeten vasthouden. Dat vraagt om nieuwe sociale voorzieningen in combinatie met wonen, zorg en service, waar mensen langer op zichzelf zijn aangewezen. Laten bedrijven, die midden in de lokale samenleving staan daar maar een bijdrage aanleveren.
 
Leeftijdsspiegel

Voor langere arbeidsdeelname is meer aandacht nodig voor ouderen in opleiding binnen bedrijven. De kosten van opleiding zijn hoog en voor ouderen schrijven we deze relatief snel af. Ik vermoed, dat het investeren in opleiding en training van ouderen slechts een fractie is van de kosten die we nu als samenleving moeten betalen om de niet-participerende ouderen te betalen. Het tegengaan van een kwalificatieveroudering via levenslang leren verdient extra aandacht . De SER bepleitte in het kader van leeftijdsonafhankelijk personeelsbeleid meer aandacht voor de positie van oudere werknemers in ondernemingen. Het is nuttig om in kaart te brengen: de opleidingsdeelname, de interne mobiliteit of gronden voor uitstroom van ouderen. De beleidsscan ouderen of de zgn. leeftijdsspiegel is een instrument, dat de beleidspraktijken van veel organisaties in beeld kan brengen. In het kader van de Stichting Stimaro in Overijssel maakte ik mee, dat enkele middelgrote ondernemers zich ineens realiseerden welke risico’s de continuïteit van hun bedrijf liep doordat in een periode van vier jaar veel oude en noodzakelijke ervaring en kennis wegens prepensioen zou wegvloeien. Het geeft aan, dat ook bedrijven anders gaan denken over ouderen als ze de leeftijdspiegel echt op zich laten inwerken.
 
Conclusies

Het contract tussen generaties dreigt scheef te groeien en vraagt om onderhoud. Generatiebewust beleid vraagt primair, dat er een sterke focus blijft bestaan op de innoverende kracht van een jonge generatie. De oudere generatie verschilt onderling aanzienlijk. De komende generatie babyboomers hebben een langere levensverwachting en beschikken over een goede financiele uitgangspositie. De echte kwetsbaren zijn de grijsaards, die een grote zorgbehoefte hebben.
Om de kosten van de vergrijzing op te vangen is het onontkoombaar, dat ouderen ook zelf bijdragen. Bovendien is het nodig, dat we arbeidsmarktbeleid gaan voeren, waar langere deelname weer normaal wordt geacht. In de samenleving en in veel bedrijven is het ‘wijs met grijs’ echter nog niet erg ontwikkeld.
 
Literatuur
  • Ontwerpadvies over een toekomstgericht ouderen beleid, SER, 30 december 2004
  • Vergrijzing en vervanging, Raad voor Werk en Inkomen, 1 november 2004

Door Jan Westert, lid van het curatorium van de Groen van Prinsterer stichting en werkzaam als directeur van PhiladelphiaSupport