Nieuwe solidariteit?
Nieuwe solidariteit?
11 december 2004
De gebeurtenissen van de afgelopen maand hebben duidelijk gemaakt hoe diep de kloven zijn tussen bevolkingsgroepen in Nederland. Er is vaak gezegd dat de solidariteit in de samenleving onder druk staat. Daarbij werd doorgaans gedacht aan sociaal-economische verhoudingen. Nu wordt duidelijk hoezeer religieuze en culturele verhoudingen gekenmerkt worden door afstand en negatieve beeldvorming. Respect en onderlinge waardering blijken soms ver te zoeken. Nederland blijkt een verdeeld huis, burgers zien elkaar niet echt staan en de vrijheid elkaar geestelijk te verwonden wordt gekoesterd.
In die samenleving wordt nu gewerkt aan een grondige herziening van de verzorgingsstaat. Ons stelsel van sociale voorzieningen en verzekeringen kan niet in de oude vorm gehandhaafd blijven. Burgers moeten weer vorm gaan geven aan onderlinge bijstand dicht bij huis. De op stapel staande Wet Maatschappelijke Ondersteuning wil een eind maken aan het vanzelfsprekend beroep op de overheid als het gaat om maatschappelijke hulp. Wat hebben we daarvan te verwachten? Is het reëel te veronderstellen dat mensen in een kwetsbaar maatschappelijk klimaat deze verantwoordelijkheden oppakken?
De kritiek van christelijke zijde – ook verwoord door GPV en RPF – op de verzorgingstaat is steeds geweest dat deze sociale verantwoordelijkheden wegnam uit de verbanden waar mensen met elkaar samenleven. De ‘natuurlijke’ solidariteit dicht bij huis werd ingeruild voor een ‘kunstmatige’, die geen beroep meer deed op persoonlijke inzet en nabije zorg. De Kamper hoogleraar J. Veenhof schreef in 1966 een protest tegen de Algemene Bijstandswet. ‘Er is te weinig een diepe zorg dat deze ontwikkeling der dingen betekent een terugdringen van de individuele mens tot de positie en functie van een onbelangrijk atoom van een koude, harde, eenvormige collectiviteit, en daardoor een voortgaande ondermijning van de verantwoordelijkheid voor zichzelf en de medemens’.
Het kabinet bouwt dit collectieve nu af en neemt afscheid van de verplichting tot een generiek zorgaanbod. Ze geeft verantwoordelijkheden welbewust terug aan de samenleving. Maar hoe kan die samenleving onder de huidige omstandigheden terugkeren tot de sociale saamhorigheid en de zorginzet die nodig is om hieraan gestalte te geven? Er is behoefte aan een ‘nieuwe solidariteit’, wordt wel betoogd. Akkoord, maar hoe? Hebben christelijk-sociale opvattingen met betrekking tot de inrichting van de samenleving ons hierin iets te bieden?
De noodzakelijke herstructurering
Laten we nog even terugblikken op de verzorgingsstaat en de noodzakelijke ‘herstructurering’ ervan. Reeds tijdens de Tweede Wereldoorlog sprak de Britse premier Churchill over de noodzaak van voorzieningen ‘from cradle to grave’, van de wieg tot het graf. De armoede en werkloosheid van de jaren dertig, gevoegd bij de oorlogsellende van de jaren veertig, deden nieuwe visies ontstaan op de na-oorlogse samenleving. In Nederland hebben rooms-rode kabinetten gewerkt aan de opbouw van een stelsel van volks- en werknemersverzekeringen. Ook kwamen er sociale voorzieningen in zorg en maatschappelijke opvang. Inkomensvervanging, inkomensondersteuning stonden in deze fase centraal. Er was niet alleen welvaartsgarantie, ook op het gebied van welzijn kwam er een aanbod. Sommigen spreken over de verzorgingsstaat als deel van de Nederlandse identiteit; ze stond voor emancipatie, bestaanszekerheid en sociale gelijkheid.
Deze ‘genereuze’ verzorgingsstaat raakte in de jaren zeventig over zijn top heen. De eerste fase van noodzakelijk geworden herstructurering diende zich aan. De verzorgingstaat werd te omvangrijk, te duur en per saldo een onbestuurbare bureaucratische moloch. Ook dienden zich de eerste voortekenen aan van misbruik van collectieve voorzieningen. Bij de herstructurering die in de jaren tachtig ter hand werd genomen werd het gebruik van voorzieningen aan banden gelegd (afslanking). Ook werden gebruikers van sociale uitkeringen geprikkeld tot een tegenprestatie (activering) en werd op den duur gezocht naar mogelijkheden van institutionele hervorming (introductie van marktwerking).
De aanpassing en herstructurering van de verzorgingstaat ging in de jaren negentig nog door. De activeringsprikkel kwam tot uitdrukking in de sterke nadruk op arbeidsparticipatie. Geholpen door de economische groei konden ook inderdaad meer mensen aan het werk worden geholpen, al was het via Melkertbanen. Tegelijkertijd werden andere grote problemen naar de toekomst doorgeschoven: het oneigenlijk gebruik van de WAO en de gevolgen van de vergrijzing voor zowel de gezondheidszorg als de financierbaarheid van het pensioenstelsel in Nederland.
Voor deze opgaven zag het kabinet-Balkenende zich gesteld. De urgentie van de problemen drong des te sterker door toen vanaf 2002 een economische recessie inzette.
Toch is het wat al te gemakkelijk om de gewijzigde economische omstandigheden aan te grijpen voor de meest drastische herstructureringsoperatie sinds twintig jaar. Er zijn ten minste drie structurele onderliggende factoren die geleid hebben tot de huidige poging het sociale gebouw te kantelen. Ze zijn voor een deel het resultaat van vroeger beleid en voor een deel ingegeven door de inschatting van economische risico’s. En ten slotte is er nog zoiets als een ‘ideologie’ met betrekking tot de rol van de overheid. Ik loop deze drie achtergrondfactoren langs.
1. De verzorgingstaat in zijn oorspronkelijke vorm heeft een impuls gegeven aan idealen van persoonlijke ontplooiing (emancipatie) en individualisering. Terwijl de arrangementen van de verzorgingstaat al werden afgebouwd, werden deze idealen nog steeds gevoed. Het duidelijkst komt dit tot uitdrukking in het beleid ten aanzien van huwelijk en gezin: het kostwinnersbeginsel werd afgeschaft, maatregelen in de fiscale sfeer en de pensioensfeer schakelen man en vrouw gelijk, kortom individualisering werd institutioneel gemaakt. Het beroep op voorzieningen werd hierdoor niet kleiner maar groter. Er zouden nog veel meer voorbeelden genoemd kunnen worden, maar het punt is duidelijk: de huidige druk op voorzieningen is voor een deel resultaat van vroeger overheidsbeleid.
2. Vervolgens is er het effect van de globalisering. Door de transport- en ict-revolutie spelen economische processen zich tegenwoordig op wereldwijde schaal af. Arbeid wordt verplaatst naar lage lonen-landen. Het investeringsklimaat in Nederland en in Europa in het algemeen is voor tal van bedrijven niet aantrekkelijk meer vanwege de lastendruk. Overheden maken dus een risico-inschatting. Hoge loonkosten, regeldruk en een hoog niveau van afdrachten staat toekomstige economische groei in de weg (anderzijds is juist een hoogwaardig leef- en arbeidsklimaat met goede sociale voorzieningen voor hoogopgeleide werkers aantrekkelijk).
3. Tenslotte is er een liberale ‘ideologie’ met betrekking tot de overheid zelf, die in iedere fase van de herstructurering van de verzorgingsstaat onweerstaanbaar blijkt. In deze ‘ideologie’ wordt benadrukt dat de overheid niet alles kan en worden taken over de schutting van de samenleving geworpen met een beroep op eigen verantwoordelijkheid. Ik noem dit een liberale ideologie, omdat ze niet gepaard gaat met de ontwikkeling van een visie op de samenleving zelf. Met andere woorden: er gaat geen leiding van de overheid uit met betrekking tot de wijze waarop de samenleving die verantwoordelijkheden zou moeten oppakken. Er wordt veel verwacht van de markt en het individu en daar houdt het verhaal zo’n beetje op.
Christelijk-sociale uitgangspunten
In verschillende publicaties heeft de ChristenUnie (en zijn voorlopers) zich uitgesproken voor een ‘sociale rechtsstaat’. In een sociale rechtsstaat is de overheid gericht op het doen ontstaan van rechtvaardige sociale verhoudingen. Dat doet ze door het bieden van rechtsbescherming (sociale veiligheid), door integratie van bevolkingsgroepen en individuen in het staatsverband en door het scheppen van condities die de verantwoordelijkheidsbeleving in allerlei verbanden mogelijk maakt. Tegenover de ‘autonomiemoraal’ die het voortdurend opneemt voor het individu, is een ‘zorgmoraal’ nodig, die zich inzet voor de ander. De bescherming van het gezin als de plaats waar mensen sociale deugden leren, opgevoed worden tot verantwoordelijk burger en waar ook zorg wordt verleend aan elkaar en aan anderen, is uit dit oogpunt van het hoogste belang. Als hiervoor geen ruimte wordt gemaakt, kan men niet verwachten dat de samenleving zomaar een nieuwe solidariteit voortbrengt.
De aanpassing van de verzorgingsstaat komt voort uit economische noodzaak. Nodig is echter een nieuwe visie op samenlevingsverhoudingen en onderlinge verantwoordelijkheid. Het christelijk-sociale denken heeft hiervoor zeker nog veel te bieden, maar dan moeten beleidskeuzes hier ook wel op geënt worden. Voor christenen is het dienen van elkaar in de samenleving niet afhankelijk van wat de overheid doet. Het is ook een roeping die rechtstreeks uit de Bijbel op ons af komt. Daar waar de ‘grondslagen zijn vernield’ (Psalm 11:3) - en de geschiedenis van de verzorgingsstaat leidt in zekere zin tot deze constatering - is het goed te bedenken dat christenen gewoon door moeten gaan met wat zij hun roeping weten: het dienen van de naaste. Het mag misschien zo zijn dat de huidige wetgeving de samenleving verder van huis brengt, maar dat verhindert de christen niet sociaal en maatschappelijk actief te blijven.
Door Roel Kuiper, bijzonder hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte aan de EUR en lector samenlevingsvraagstukken aan de Christelijke Hogeschool in Ede en de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle.
Gepubliceerd in DenkWijzer 2004, 5