De onmogelijkheden van integratie in een verzuilde verzorgingsstaat

De onmogelijkheden van integratie in een verzuilde verzorgingsstaat

De onmogelijkheden van integratie in een verzuilde verzorgingsstaat.jpg

11 juni 2004 by Cors Visser (directeur)

Nederland moet kiezen. Wil ze wel of niet een migratiesamenleving zijn? Wil ze een verzorgingsstaat zijn of wil ze veel vrijheden, geld en aandacht geven aan zelforganisaties (verzuiling)? Kiezen moet, want een etnisch verzuilde samenleving tast de solidariteit - de bestaansgrond van onze verzorgingsstaat - aan. Een combinatie is onmogelijk. Althans, dat is kort samengevat de belangrijkste stelling van Ruud Koopmans in het voorgaande interview.
In dit artikel willen we enerzijds laten zien dat zijn stelling niet ongegrond is en anderzijds een aantal oplossingsrichtingen in discussie geven.

Onmogelijke combinatie?

De afgelopen jaren zijn er een aantal kritische studies uitgekomen over de combinatie verzorgingsstaat - immigratieland. Zelfs een GroenLinks-denker als Jelle van der Meer vraagt zich ernstig af of er geen radicale keuze gemaakt moet worden. De reden hiervoor is, dat de Nederlandse verzorgingstaat voor een groot deel gebouwd is op 'institutionele eenzijdige solidariteit'. Met die eenzijdige solidariteit wordt bedoeld dat je iets geeft zonder daarvoor wat terug te krijgen. Ontwikkelingshulp en de bijstand zijn hier voorbeelden van. Daarnaast is er de zogenaamde wederkerige solidariteit: je geeft wel iets, maar ook met de verwachting dat je er - indien nodig - iets voor terugkrijgt. Allerlei soorten van verzekeringen vallen hieronder.
Het probleem in een migratiesamenleving is dat er immigranten vaak kansarm zijn en dus een onevenredig groot aandeel van de bijstand opslokken en daar relatief weinig voor betalen. Iedereen kent wel het gemor over de uitkeringstrekkende Turken of Antilianen. Door de hoge percentages allochtonen in de uitkeringen ontstaat er een vorm van gesubsidieerde isolatie. Opvallend genoeg, in tijden van stijgende werkloosheid wordt er niet zozeer gemopperd over de uitkeringen die ze trekken, maar over de banen die 'ze' van 'ons' afpikken.
 
Dergelijke ontwikkelingen zetten de eenzijdige solidariteit geweldig onder druk. In Nederland komt daar een probleem bij. De overheid heeft bij migranten de eigen cultuur en identiteit als middel willen gebruiken bij de integratie en daardoor een vorm van verzuiling gestimuleerd. Even los van de vraag of dat goed of effectief is, creëert een dergelijke benadering wel gescheiden groepen: Turken, Marokkanen, autochtonen, Surinamers, etc. Dat leidt gemakkelijk tot stigmatisering. Aan de ene kant omdat er allerlei verschillende allochtone groepen zijn en dus ook omdat autochtone Nederlanders en misschien christenen wel in het bijzonder vaak opgesloten zitten in hun eigen groep en dus geen kennis hebben van die anderen. Solidariteit vereist nu eenmaal kennis en begrip van anderen, een vorm van sociale cohesie.[1]
Tot zover een korte analyse. Op grond van deze analyse kunnen we nog niet concluderen dat de Nederlandse verzorgingstaat niet te combineren is met immigratie en de aanpak van integratie in de afgelopen jaren. Wel is duidelijk dat er forse spanningen zijn en dat het noodzakelijk is die spanningen te verlichten.

Spanningen verminderen

Er zijn in principe drie hoofdcategorieën om voor de spanningsverlichting te zorgen: minder immigratie, afbouwen van de verzorgingsstaat en minder ruimte voor zelforganisaties.
 
Als we kijken naar hoe de immigratiestromen zijn opgebouwd, lijkt het verminderen daarvan geen haalbare kaart. Met arbeidsmigratie en studiemigratie zijn er weinig problemen. De asielstroom is door de nieuwe regelgeving al sterk afgenomen. En gezinshereniging is een mogelijkheid die in internationale verdragen staat. Sommige vormen van ontmoediging of inperking worden al gebruikt of zullen in de nabije toekomst gebruikt gaan worden. Een radicale aantasting van de mogelijkheid tot gezinshereniging is gelukkig niet mogelijk zonder een aantal internationale verdragen op te zeggen.
 
De tweede mogelijkheid om de spanningen te verminderen is het afbouwen van de verzorgingsstaat. Dit is de laatste jaren al enigszins gebeurd, maar nog steeds speelt eenzijdige solidariteit een belangrijke rol. In het verlengde hiervan is het ook mogelijk - en werkt gedeeltelijk al zo - om een aparte, minder opgetuigde verzorgingsstaat te creëren voor migranten. Zo hebben in Nederland asielzoekers en andere migranten niet meteen dezelfde rechten op het sociale zekerheidsstelsel als mensen die hier langere tijd zitten.
 
Een derde mogelijkheid voor spanningsvermindering is door versnippering van de samenleving tegen te gaan door culturele identiteit niet als integratiemiddel te bezien. Zo geformuleerd klinkt dat heel aantrekkelijk, in de praktijk betekent dit echter dat allerlei vormen van zelforganisatie waarin het christelijk volksdeel ook uitblinkt niet meer op financiële steun van de overheid kan rekenen.
 
De vraag die we onszelf eerst moeten stellen is welke uitgangspunten we nemen bij het maken van keuzen. Op grond waarvan moeten we een uitweg uit de spanningen zoeken.
Allereerst moeten we daarbij opmerken dat we niet in een valkuil trappen waar politici momenteel en masse induikelen: integratie als dé doelstelling van het overheidsbeleid zien. Het gevolg en gevaar is dat er te nonchalant met allerlei burgerlijke en grondwettelijke vrijheden - zoals vrijheid van organisatie of vrijheid van onderwijs – wordt omgegaan.
Integratie is helemaal geen overheidstaak, althans als daarmee bedoeld wordt dat een immigrant zich in sociaal-cultureel opzicht aanpast. Die vorm van integratie is een opdracht aan de immigrant zelf en aan de ontvangende samenleving. De overheid mag alleen maar voor de publieke zaken zorgen: het gaat om inburgering. Zorgen dat een immigrant een medeburger wordt. Dat betekent: kennis van Nederlandse taal en cultuur en het hebben van dezelfde rechten en plichten. En wat de immigrant met die kennis en rechten - binnen de wettelijke kaders uiteraard - doet, is zijn zaak.
Echter, de overheid heeft taken op zich genomen op het gebied van zelforganisaties en op het terrein van de verzorgingsstaat. Vanuit dat perspectief dient de overheid zich rekenschap te geven hoe dat uitwerkt voor integranten.

Recht op zelforganisatie?

Om met de zelforganisaties te beginnen. Zelforganisatie is als fenomeen helemaal niet verkeerd. Als mensen van een bepaalde identiteit of etniciteit bij elkaar kruipen, voedt dat hun zelfvertrouwen. En dat is een van de succesfactoren van integratie, zoals professor Meindert Fennema het Groen-congres in november voorhield.[2] Het probleem zit daarin, dat de overheid financieel en beleidsmatig de zelforganisatie van verschillende etniciteiten heeft gestimuleerd. Zelforganisatie is goed als het vanuit eigen initiatief gebeurt, maar er moet geen drang vanuit gaan: dus geen subsidies op Turkse culturele verenigingen. Maar we moeten wel consequent zijn, dus ook geen subsidies op bijvoorbeeld kerkelijke jongerenorganisaties. Niet alles wat goed is voor een samenleving behoort de overheid te financieren. Zelforganisatie is goed, zolang het vanuit de mensen zelf gebeurt. Als groepen vanzelf ontstaan - Berberse kookclubs, Arubaanse dansgroepen en christelijke plattelandsvrouwenclubs - dan is dat goed. De overheid heeft zeker niet tot taak om die opbouw van de civil society – de moderne term voor 'maatschappelijk middenveld' - te ontmoedigen. Integendeel, het moet mensen gemakkelijk worden gemaakt om zich te organiseren. Juist het maatschappelijk middenveld draagt veel bij aan de sociale cohesie en aan het verantwoordelijkheid dragen voor elkaar in de samenleving. Maar directe financiering is in veel gevallen geen overheidstaak.
Dit brengt ons bij een ander punt, het creëren van groepen in de samenleving die tegenover elkaar staan. De overheid kan door een andere categorisering dan via etniciteit sommige tegenstellingen voorkómen. Dus naar Brits voorbeeld: geen overleggen meer met vertegenwoordigers meer van Turken of Surinamers, maar met vertegenwoordigers van Nederlandse Afrikanen of Nederlandse Aziaten. Of naar Frans voorbeeld: overleggen met één migrantenraad. Dat vermindert ook de stigmatisering van bepaalde groepen. Hoewel we wel eerlijk mogen en moeten blijven over cijfers, moeten we ons afvragen hoe zinvol het is om lijstjes over onderwijs, werk en criminaliteit per bevolkingsgroep te blijven maken, zeker als het al om de derde generatie gaat.
Een belangrijke reden om zelforganisaties van allochtonen niet te stimuleren is dat in tegenstelling tot de zuilen uit de vorige eeuw, de sociaal-economische achtergrond van de meeste allochtonen redelijk hetzelfde is. Ze verkeren voor een groot deel in een achterstandspositie. Voor emancipatie, voor het echte meedoen zijn niet alleen de bindingen met de eigen groep belangrijk, maar ook de band met mensen ‘van buiten’. Nu is dat een opdracht aan de immigranten zelf, maar ook aan de autochtonen en zeker ook een opdracht aan de achterban van de ChristenUnie. Binnen orthodox-christelijke kring is het idee van recht op zelforganisaties geperverteerd. Meer en meer is het af komen te staan van het ideaal om ook de samenleving als geheel te dienen. Veel organisaties zijn er veelal voor het fijne gevoel onderling of voor de vorming van de eigen achterban. Terecht pleitte Roel Kuiper er onlangs voor dat orthodoxe scholen meer hun maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten gaan verstaan.
 
Afbouwen verzorgingsstaat?

Een tweede oplossingsrichting uit het spanningveld immigratie - verzorgingsstaat is het afbouwen van die verzorgingsstaat. Dat is in de loop van de jaren al behoorlijk afgebouwd, maar ook de huidige mate van 'eenzijdige solidariteit' belemmert de integratie. Nu kan er van twee kanten tegelijk aan dat probleem gewerkt worden: een verdere afbouw van de verzorgingsstaat en het moeilijker toegankelijk maken daarvan. Dit laatste is al beleid; zo worden er eisen gesteld aan huwelijksmigratie en moeten migranten eerst gedurende bepaalde tijd rechten opbouwen. Echter, de nadruk is teveel hierop komen te liggen en te weinig op participatie in het arbeidsproces. Juist het (economisch) meedoen in een samenleving is essentieel voor integratie. Niet voor niets trekken veel Somaliërs richting het Verenigd Koninkrijk; daar hebben ze misschien minder kans op een uitkering, maar wel meer kans op werk. Ze ontvluchten de Nederlandse ‘zieligheidsbenadering’ en hebben meer ruimte om zelf te slagen of te mislukken. Dit brengt de prangende vraag naar voren die SP-senator Ronald van Raak op het Groen-congres ook verwoordde: is er wel een integratieprobleem of is er hoofdzakelijk een sociaal-economisch probleem? De meeste allochtone groepen hebben namelijk dezelfde kenmerken als autochtone achterstandsgroepen.
In het algemeen verdient het aanbeveling om de verantwoordelijkheid van de samenleving en van individuen en gemeenschappen meer vorm te geven. Niet zoals dit kabinet doet door onder het roepen van 'eigen verantwoordelijkheid' van alles over de schutting van de burger te gooien, met als boodschap ‘je redt jezelf maar’. Maar wel burgers weer meer 'op te voeden' met het idee dat ze zelf meer verantwoordelijkheid moeten nemen en (!) hen daarvoor ook de gelegenheid geven.
Belangrijk daarbij is dat niet van tevoren het accent komt te liggen op diegenen die niet meekunnen, dat leidt tot een maatschappij waarin grote groepen ‘gepamperd’ worden met allerlei welzijnswerk en subsidies. Het gaat erom om goede ontwikkelingen te stimuleren en mensen te prikkelen hun verantwoordelijkheden op te pakken. Voor mensen die dan buiten de boot vallen – buiten hun eigen schuld – zouden regelingen moeten komen. De ‘zwakkeren’ niet als uitgangspunt van het beleid, maar als sluitstuk. Hiermee pleit ik niet voor het afschaffen van de eenzijdige solidariteit, want deze heeft een goede functie als schild voor de zwakke.
 
Belangrijker dan het afbouwen van de verzorgingsstaat is het stimuleren tot participatie van migranten. Dat kan door prestatiebeloning. Mensen moeten het Nederlanderschap verdienen. Naast de kennis van taal en cultuur hoort daar ook de inzet voor de Nederlandse samenleving bij. Het gaat dan om de eerste plaats om het werken of actief op zoek zijn naar een baan. Doen mensen dat niet, dan mogen ze geen aanspraak maken op de eenzijdige solidariteit: de bijstand. We creëren dan een soort tweederangsburgers: migranten hebben wel een verblijfsvergunning, maar nog niet alle rechten van het Nederlanderschap, maar het is goed te verdedigen dat mensen hun best moeten doen om hun plekje in de samenleving te verdienen.
 
Voor de ChristenUnie is het goed om te beseffen dat het lastig is om alles te willen: en een uitgebreide verzorgingsstaat en goede integratie en gesubsidieerde zelforganisaties. De overheid moet keuzen maken en de samenleving moet meer open staan voor haar medeburgers.
 
Literatuur:
 
Entzinger, H. en J. van der Meer (red.) (2004), Grenzeloze solidariteit, Naar een migratiebestendige verzorgingsstaat, Amsterdam: De Balie
 
Kuiper, R. (2001), Dienstbare samenleving, Basiswaarde van de christelijke politiek, Amersfoort: mr. G. Groen van Prinstererstichting
 
Pellikaan, H. en M. Trappenburg (red.) (2003), Politiek in de multiculturele samenleving, Amsterdam: Boom
 
Scheffer, P., Verzorgingsstaat en immigratieland verdragen elkaar niet, De fictie van de grenzeloze solidariteit, NRC-Handelsblad, 10 januari 2004
 
Noten:

[1] Vergelijk hoofdstuk 4 uit: Roel Kuiper (2001), Dienstbare samenleving
[2] Zie Kort Commentaar nr. 6: Integratie en verzuiling

Door Cors Visser

Gepubliceerd in DenkWijzer 2004, 3