Afschaffing ID-banen biedt gemeenten nieuwe uitdaging

Afschaffing ID-banen biedt gemeenten nieuwe uitdaging

15 april 2004 by Erik van Dijk (eindredacteur)

Arbeid is meer dan geld verdienen. Het geeft invulling aan de bijbelse opdracht om binnen de samenleving verantwoordelijkheid te dragen en de van God gekregen gaven verder te ontwikkelen. Voor de ChristenUnie is dat een belangrijke legitimering van gesubsidieerde arbeid. Daarom is het jammer dat, nu de economische motor hapert en de werkloosheid sterk stijgt, het rijk hierop fors bezuinigt.

Al vijf jaar lang werkt  Peter als beheerder in een buurthuis. Dit is niet zomaar een baan, het is een ID-baan (In- en Doorstroombaan). Deze wordt volledig door de overheid gesubsidieerd. Omdat het hem niet lukte om 'gewoon' aan de slag te komen heeft hij deze mogelijkheid met beide handen aangegrepen. En daar heeft hij tot op de dag van vandaag geen spijt van. Eerst wilde geen enkele werkgever hem hebben, want zijn arbeidsproductiviteit zou te laag zijn. Maar met deze ID-baan heeft Peter uiteindelijk toch de mogelijkheid gekregen om tegenover inkomen een prestatie neer te zetten. Zijn dagbesteding ervaart hij weer als zinvol, hij kan zich in zijn werk ontwikkelen en dat heeft zijn gevoel voor eigenwaarde versterkt. Het werk biedt hem regelmaat en daarnaast ook een heleboel sociale contacten.

Uit dit voorbeeld wordt duidelijk dat arbeid meer is dan geld verdienen. Het geeft invulling aan de bijbelse opdracht om binnen de samenleving verantwoordelijkheid te dragen en de van God gekregen gaven verder te ontwikkelen. Voor de ChristenUnie is dat een belangrijke legitimering van gesubsidieerde arbeid.  Daarom is het jammer dat, nu de economische motor hapert en de werkloosheid sterk stijgt, het rijk hierop fors bezuinigt.

Per 1 januari jongstleden is de ID-regeling afgeschaft. Het arbeidsperspectief voor veel mensen, zoals Peter, die aan de onderkant van de arbeidsmarkt een baan vervullen, is daarmee onzeker geworden. De kans bestaat dat duizenden mensen die in het kader van deze regeling een baan hebben, terugvallen in de bijstand.
Deze ontwikkeling staat op gespannen voet met zo'n tien jaar geleden. Ook toen steeg de werkloosheid sterk. De gesubsidieerde arbeid kreeg  toen echter een grote impuls met de inzet van veertigduizend Melkertbanen. Het rijk stond garant voor de loonkosten van deze laagbetaalde banen en kon op uitkeringen besparen. Later zijn deze Melkertbanen omgedoopt tot de huidige in- en doorstroombanen en zelfs in aantal uitgebreid.
Van de bedoelde doorstroom naar de reguliere arbeidsmarkt is echter weinig terechtgekomen. Veel werkgevers vonden het prima om zonder financiële risico's mensen een vast dienstverband aan te bieden. Het gebrek aan deze doorstroom is nu, mede vanuit bezuinigingsmotieven en de wens tot een meer decentraal arbeidsmarktbeleid, een van de voornaamste redenen om de ID-regeling af te schaffen.

Het geld dat het rijk uitgaf aan deze ID-banen is met de invoering van de Wet Werk en Bijstand met een forse korting overgeheveld naar de gemeenten. Bij gemeenten ligt de opdracht lokaal beleid te ontwikkelen zodat zoveel mogelijk mensen uit de kaartenbak van de sociale dienst verdwijnen en op de arbeidsmarkt terechtkomen. Maar zonder gerichte maatregelen door de gemeenten gaat door het vervallen van de ID-banen veel volwaardige arbeid en ervaring verloren. Denk bijvoorbeeld aan de extra handen in de zorg, het extra blauw van de stadswachten en verkeerstoezichthouders op straat en de geboden extra kwaliteit binnen welzijn en onderwijs.

Voor gemeenten is het nu een uitdaging om met de nieuwe (financiële) mogelijkheden de negatieve gevolgen van de afschaffing van de ID-regeling zoveel mogelijk te beperken. En dat kan. In de eerste plaats door werkgevers, die jarenlang vrijwel gratis mochten genieten van de inzet van een ID-er, aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Van hen mag een uiterste inspanning verwacht worden om hun werknemers, ondanks het wegvallen van de subsidie, in dienst te houden. Daar was het met de ID-regeling immers om te doen.
In de tweede plaats kan de gemeente de loonkosten van werklozen die nog niet 'economisch rendabel' zijn tijdelijk subsidiëren. Tijdelijk, want deze subsidie heeft een doel: werknemers op termijn zelfstandig een inkomen te laten verdienen.
In de derde plaats kan de gemeente maatschappelijke nuttige en gewenste werkzaamheden inzetten als een arbeidsmarktinstrument. Bijvoorbeeld door werklozen voor maximaal twee jaar gesubsidieerd werkzaamheden te laten verrichten binnen de publieke sector. Dit is dan een onderdeel van een traject dat uiteindelijk op de reguliere arbeidsmarkt moet eindigen. Het bestand van werknemers die een gesubsidieerde baan vervullen is dan niet langer statisch, maar wordt gekenmerkt door doorstroming. Met hetzelfde geld worden dan meer mensen geholpen. En dat is winst.
Voor mensen die redelijkerwijs nooit voor regulier werk in aanmerking komen moet onderzocht worden welke mogelijkheden er zijn om in de publieke sector blijvend werkzaamheden te verrichten met behoud van een uitkering. Het zou mooi zijn als ook aan hen een plek geboden wordt waarin ze zich voor de samenleving kunnen inzetten.

Tenslotte
Het arbeidsmarktbeleid van gemeenten moet erop gericht zijn zoveel mogelijk mensen zelfstandig een inkomen te bieden. Dat zal nooit voor iedereen lukken. Van werkgevers en  locale politici mag echter worden verwacht dat zij zich ervoor inzetten dat zoveel mogelijk mensen arbeidsvreugde beleven.

Door Bert Doek en Erik van Dijk, respectievelijk lid van het curatorium en medewerker van het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie.

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad, 15-04-2004