Voedsel is een recht

Voedsel is een recht

Voedsel is een recht.jpg

12 april 2003 by Eelco Fortuijn (voorzitter)

Dagelijks sterven 25.000 mensen aan ondervoeding. En dat terwijl er voldoende voedsel is op aarde. In de meeste hongerlanden is voldoende vruchtbare landbouwgrond aanwezig. De producten zijn echter steeds vaker bestemd voor de export. Overbevolking is dus niet aan de orde, en slechts 10% van honger komt door rampen en conflicten. Onder druk van instanties als het IMF en de Wereldbank - met medeweten van Westerse overheden en ten behoeve van Westerse bedrijven - worden arme landen gedwongen producten voor de export te verbouwen als koffie, soja en tabak, terwijl de eigen bevolking niet genoeg te eten heeft.

Toen Ethiopië in 1984 werd geteisterd door een verwoestende hongersnood, exporteerde het meer dan het aan hulp ontving. Groot-Brittannië alleen al importeerde in dat jaar voor meer dan 2,7 miljoen euro aan geperste zaden uit Ethiopië. In Brazilië lijden thans 16 miljoen mensen honger doordat het onder druk van het IMF en de Wereldbank zijn landbouwgrond de laatste jaren steeds meer gebruikt voor exportsoja, in plaats van voedselgewassen. De exportsoja gaat vooral naar Nederland, terwijl de ondervoeding eerder toe- dan afneemt.

De aloude trend wordt met mondialisering versterkt: westerse landen halen natuurlijke rijkdommen weg uit arme landen. Wellicht niet met slechte bedoelingen en volgens eigen zeggen zelfs als vorm van hongerbestrijding. Het idee is dat de export van gewassen de bevolking van een land geld oplevert. De koopkracht zou zo toe moeten nemen zodat mensen genoeg eten kunnen kopen. Maar:

  1. veel van dat voedsel is inmiddels via export naar het buitenland verdwenen;
  2. westerse bedrijven betalen veel te weinig voor de exportproducten;
  3. dit geld komt sowieso niet bij de arme bevolking terecht;
  4. voor hongerlanden is het praktisch onmogelijk om een sterke economie op te bouwen met hun exportproducten zolang westerse landen zich niet aan de regels van de vrije markt houden, onder andere door torenhoge importheffingen op niet-gewenste, namelijk bewerkte producten.

En zo kan het dat 10 procent van de wereldbevolking 80 procent van de natuurlijke grondstoffen consumeert. Een echte aanpak van de honger in de wereld ligt dan ook in een ander beleid. Daarvoor moet het besef doordringen dat voedsel allereerst een recht is en pas daarna handel. In de praktijk betekent dit dat Westerse landen af moeten blijven van landbouwgrond die nodig is om de lokale bevolking te voeden. Pas als een land in haar basisvoorziening kan voorzien, kan het voedsel dat over is verhandeld worden aan de hoogste bieder. Bovendien moeten Westerse bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen in gebieden waar zij hun grondstoffen vandaan halen: door hun werknemers en leveranciers in hongerlanden goed te betalen en door voldoende belasting af te dragen aan het hongerland. Westerse overheden moeten eindelijk eens de vrije handelsregels eerlijk toepassen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is noodzakelijk.

MVO

Het domein van MVO (maatschappelijk verantwoord ondernemen) omvat alle relaties die een bedrijf heeft met haar belanghebbenden, de stakeholders (eigenaar, werknemer, bedrijven, consumenten, overheid (publieke sector), de gemeenschap en de nog wijdere omgeving).
MVO behoort overeenkomstig het SER- advies “De Winst van Waarden” tot de kernactiviteiten van een onderneming en zou integraal deel uit moeten maken van de bedrijfsvoering. Het is volgens de SER gericht op drie dimensies van ‘waardeschepping’: Profit, People and Planet. MVO gaat dus niet over maatschappelijke betrokkenheid (bijvoorbeeld via buurtprojecten) en liefdadigheid.

PROFIT: herverdeling

Duurzaamheid hangt in dit verband met name af van herverdeling. Zonder herverdeling leidt vrije markt tot concentratie van eigendom. Liberalisering draagt bij aan duurzaamheid en verkleining van het gat tussen arm en rijk indien wordt voldaan aan de tien regels van vrije markt:

  1. Gelijke toegang tot markten (afnemers en leveranciers);
  2. Gelijke toegang tot product- en productiekennis;
  3. Gelijke toegang tot marktinformatie;
  4. Gelijke toegang tot productiefactoren: grond (middels landrechten), arbeid, kapitaal;
  5. Het stimuleren van concurrentie door kartelvorming en monopolisering tegen te gaan;
  6. Toegang tot wettelijke bescherming (bijv. mogelijkheid om oneerlijke contracten aan te vechten);
  7. Doorberekenen (internaliseren) van alle maatschappelijke en duurzaamheidkosten in de productprijzen;
  8. Correctie op ruilvoetnadelen. Bij handel tussen twee actoren waarbij de ene vooral primaire sector producten levert en de ander vooral bewerkte producten of diensten levert, heeft de eerste een ruilvoetnadeel, waardoor het gat in rijkdom tussen beiden groeit;
  9. Via belastingen (omzet, winst) en herverdeling van die belasting onder alle direct en indirect betrokken stakeholders over de hele keten;
  10. Compensatie van kosten die moeten worden gemaakt als gevolg van aanpassingen van overheidsbeleid.

PLANET: internalisering van milieukosten

Duurzaamheid hangt in dit verband af van de mate van internaliseren van milieukosten. Dit kan het beste worden uitgelegd aan de hand van de landbouw en honger. Er is sprake van twee soorten kosten: schade kosten en schaarste kosten. In het eerste geval gaat het om gronden die steeds vaker onduurzaam gebruik worden (soms als gevolg van dalende prijzen van oogst wereldwijd, soms als gevolg van opportunistisch gedrag van multinationals). Dit resulteert in gebrek aan toegang tot vruchtbare grond voor toekomstige generaties. Bij schaarste kosten gaat het vaak om de zogenaamde common goods. De natuur en haar vruchtbaarheid in een land is een common good, vergelijkbaar met het aanwezige drinkwater, schone lucht, etc. In een hongerland is vruchtbare grond (en in tijden van droogte haar oogst) een schaars goed. Iedere inwoner van een land heeft een gelijke aanspraak op common goods. Duurzaamheid hangt in dit verband af van de mate van internaliseren van sociale kosten van basisbehoeften. Een overheid dient te (laten) organiseren dat de common goods duurzaam en efficiënt worden aangewend ten behoeve de totale bevolking (utiliteitsdenken).

PEOPLE: internalisering van gederfde inkomsten

Voor basisbehoeften geldt: de overheid heeft als taak om iedere burger duurzame betaalbare toegang tot die basisbehoefte te (laten) verschaffen. Dit is één van de belangrijkste redenen waarom er überhaupt een overheid bestaat. Onvermijdelijk wordt er dan een deel van de basisbehoeften / basisvoorziening onttrokken aan de markt, met name ten behoeve van de armsten en kwetsbare groepen (betaalbaar voedsel voor de armen). Het surplus kan vervolgens worden verkocht aan de hoogste bieder (vaak export).

De rol van internationale organisaties is cruciaal. De WTO (de Wereldhandelsorganisatie) zou de mondialisering van de spelregels voor vrije markt kunnen veiligstellen. Maar in de praktijk gebeurt dit niet, integendeel. Het WTO staat zelf toe dat het Westen haar markten afschermt voor bewerkte producten uit arme landen (handelsregel 1), dat patenten van inheemse zaden in handen komt van Westerse bedrijven (handelsregel 2) en bijvoorbeeld dat boeren geen toegang hebben tot juridische bescherming indien ze vast zitten in ‘wurgcontracten’ (handelsregel 6). Ook de Wereldbank en IMF hebben een aantal maatregelen die in strijd zijn met de regels van de vrije markt. Zo worden kredieten verleend aan boeren die producten gaan verbouwen waar mondiale overproductie voor dreigt of reeds bestaat (handelsregel 3) en worden landrechten geschonden (handelsregel 4).

Verantwoordelijkheidsvacuüm

Het gevaar is groot dat zowel overheid, consument als bedrijfsleven naar elkaar kijken als het gaat om maatschappelijke vraagstukken. Mondialisering van de handel impliceert mondialisering van het publieke domein. Echter, de overheid neemt deze handschoen niet op Dit kan leiden tot een verantwoordelijkheidsvacuüm. Een bedrijf heeft in essentie een private doelstelling terwijl de overheid de belangen van alle stakeholders moet afwegen en spelregels bepaalt zodat de ene stakeholder niet ten koste van de ander opereert. MVO zou niet nodig zijn als overheden hun rol als hoeder van het publieke domein consequent zouden vervullen en grenzen zouden stellen aan het opereren van bedrijven. In het MVO debat zien we echter dat de overheid zich terugtrekt, bedrijven mogen op basis van vrijwilligheid hun verantwoordelijkheid oppakken. Tegelijkertijd vragen bedrijven van overheden om zich niet al te veel te in te laten met MVO.
Overheid, bedrijven en consumenten geven elk aan dat ze maar beperkt de verantwoordelijkheid kunnen nemen. Elk trekken ze zich terug uit het verantwoordelijkheidsveld waardoor dit groter wordt.

Het grootste probleem is dat geen enkele actor gezaghebbend verantwoordelijkheden toekent. Daarnaast is er ook geen onafhankelijke verificatie en geen mogelijkheid tot sanctionering in het vacuüm. Dit lijkt op het ontbreken van een trias politica bij een overheid: van Rechten van stakeholders dienen te worden beschermd, met name als hun mogelijkheid: macht corrumpeert. Een private actor geeft altijd een groter gewicht aan een privaat dan aan publiek belang, dus het is zinloos om het publiek belang in handen van een private actor te leggen.

Per MVO object / objectencluster dient een bedrijf aan te geven welke actor welke rol in die trias politica zou moeten vervullen. Mocht die actor haar rol niet goed vervullen, dient het bedrijf aan te geven welke andere actor die taak op zich zou moeten nemen. Indien er geen actor te vinden is die deze rol goed vervult, dan moet een bedrijf zich terug te trekken uit het land. Bedrijven dienen de aangegeven actoren in staat te stellen en te steunen om hun rol te vervullen. Om dergelijke processen goed te kunnen controleren, is een verificatie nodig van een onafhankelijke organisatie.

Het uiteindelijke doel van maatschappelijk verantwoord ondernemen is dat er daadwerkelijke verbetering komt in de situatie van huidige en toekomstige stakeholders. Daarom is het van belang dat bij de uitvoering van het MVO beleid, als onderdeel van de monitoring en verificatie, kanalen ter beschikking worden gesteld voor klachten van werknemers en andere belanghebbenden over schending van hun rechten. Het leveren van informatie over het maatschappelijk functioneren van de onderneming mag niet leiden tot disciplinaire maatregelen, ontslag of discriminatie. Daarnaast behoort een onderneming redelijke compensatie te bieden voor het schenden van het MVO-beleid. In het geval van schending behoren de fouten gecorrigeerd te worden en moeten er plannen voor verbetering worden opgesteld en uitgevoerd.

Bepalingen voor MVO in internationale verdragen

Van ondernemingen wordt verwacht dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen door zich te houden aan internationaal overeengekomen normen en verdragen. Internationaal zijn er al een groot aantal breed onderschreven verdragen, richtlijnen en instrumenten die direct of indirect tot maatschappelijke verplichtingen en verantwoordelijkheden van ondernemingen leiden. Deze verantwoordelijkheid wordt uiteengezet in de preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) . Zo hebben ondernemingen een verantwoordelijkheid ten aanzien van het naleven, respecteren en bevorderen van de rechten van de mens, waaronder het recht op voedsel (art. 25 van de universele verklaring van de rechten van de mens). Bedrijven hebben de verantwoordelijkheid internationaal erkende mensenrechten na te leven en te bevorderen binnen het domein van hun activiteiten en invloed. Concreet betekent dit het volgende.

  1. Ondernemingen zullen iedere mogelijke invloed ter bevordering van de rechten van de mens aanwenden in alle landen waar de onderneming werkzaam is.
  2. Ondernemingen dienen zich op de hoogte stellen van de impact die alle vormen van bedrijfsactiviteiten hebben op de rechten van de mens in een bepaald land alvorens zich te vestigen.
  3. Ondernemingen dienen een expliciete verwijzing naar de UVRM of andere internationale mensenrechtenverdragen in te sluiten in een gedragscode waarin de naleving van mensenrechten gewaarborgd is.

MVO en honger in de praktijk

Honger kan worden gedefinieerd als gebrek aan toegang tot koopkracht of toegang tot natuurlijke hulpbronnen. Gezien vanuit het perspectief van een bedrijf dat natuurlijke hulpbronnen en/of financiële waarde exporteert uit een hongerland, zijn de meeste hongerigen te typeren als stakeholder in de cirkel ’omgeving’, ze zijn indirecte stakeholder die samen met het bedrijf concurreren om schaarse natuurlijke hulpbronnen van een land (planet) en/of concurreren om de schaarse toegang tot (herverdeling van) financiële middelen in een land (profit).

Bij voedsel hoort de overheid te zorgen voor betaalbaar voedsel voor de armen. Slechts het surplus kan worden bestemd voor de export. In Nederland loopt het 'voedselplan' via de inkomenskant, bijvoorbeeld via uitkeringen. In een hongerland is grond een goedkopere productiefactor dan geld, en is het dus zaak om land te bestemmen voor voedsel voor de armen. Met de omschakeling van voedselgewassen naar exportgewassen lijkt hier geen rekening te worden gehouden, het gaat ten koste van betaalbaar voedsel voor de armen. Zo kan het gebeuren dat in hongerlanden voedsel wordt geëxporteerd tijdens een hongersnood.

Bedrijven exporteren nutriënten uit hongerlanden

Kijken we naar de export van nutriënten uit hongerlanden, dan zien we diverse problemen. Hongerlanden exporteren steeds meer onbewerkte oogst, hierin aangespoord door het IMF en Wereldbank; dit tegen steeds lagere prijzen, vaak zelfs minder dan de kostprijs. Dit betekent in de praktijk dat er steeds vaker gronden, die eerst bestemd waren voor voedsel voor de armen, worden gebruikt voor landbouw voor export, waardoor steeds minder voedsel voor de armen overblijft. Dit wordt zelden gecompenseerd met importen van betaalbaar voedsel voor de armen. Mocht deze export al iets opleveren, dan resulteert het niet in minder honger. Dat komt omdat eventuele winsten terecht komen bij grote boeren en multinationals (die de winst vaak weer exporteren). Het komt niet terecht bij de armen.
De nutriënten behoefte in Azië en Afrika neemt de komende jaren harder toe dan de productiemogelijkheden. Er is dus behoefte aan een netto nutriëntenstroom van Noord naar Zuid. Maar op dit moment is de trend andersom: Nederland en Europa zijn netto nutriënten importeurs, liberalisering van de primaire sector lijkt dit nog te versterken.
Er zijn geen voorbeelden van landen die hun primaire sector hebben geliberaliseerd waardoor ze uit de armoede spiraal zijn geklommen. Er zijn wel voorbeelden van landen die uit de armoede spiraal zijn ontsnapt door niet de primaire maar wel de secundaire sector te liberaliseren: de Aziatische tijgers.
Oneerlijke prijzen
Er worden momenteel geen eerlijke prijzen betaald aan de producenten. De wereldmarktprijzen voor bijna alle onbewerkte oogst erg laag en dalend. Met name omdat het aanbod groter is dan vraag. Hoe komt dat? Er zijn verschillende oorzaken:

  • Boeren hebben gebrekkige toegang tot marktinformatie (handelsregel 3 wordt niet toegepast) zodat ze investeren in een product wat niet rendeert;
  • Boeren in hongerlanden stappen, ook bij dalende prijzen, niet snel over op andere producten als er te weinig vraag is en ze zelfs onder de kostprijs leveren vanwege ongelijke toegang tot productiefactoren zoals investeringskapitaal (handelsregel 4), bijvoorbeeld door hoge switching-costs;
  • Boeren hebben een te lage onderhandelingsmacht vanwege o.a. concentratie in macht (handelsregel 5) bij andere schakels in de keten (zadenleveranciers, handel, verwerkende industrie, etc.) zodat de boer belandt in oneerlijke contracten, met als gevolg dat het risico van prijsdalingen volledig op hen rust en niet gelijk gedragen wordt in de keten.
  • Kleine boeren in hongerlanden hebben nauwelijks rechtsbescherming (handelsregel 6) tegen ‘fouten’ in kadasters, ontbrekende of gebrekkige landrechten, oneerlijke contracten of oneerlijk handelsbeleid en zijn hierdoor structureel in het nadeel t.o.v. de andere schakels in de keten.

Al deze factoren leiden tot (het in stand houden van) te lage wereldmarktprijzen.

Tot slot zijn er nog twee handelsregels die nu met voeten getreden worden. Er is geen correctie op ruilvoet-nadeel. Als hongerlanden mondialiseren, exporteren ze vooral primaire sector producten waardoor ze een ruilvoet nadeel hebben t.o.v. landen waarmee ze handel drijven die vooral bewerkte producten of diensten levert, waardoor het gat in rijkdom tussen beiden groeit (handelsregel 8). Ook handelsregel 9 wordt in de praktijk niet gehandhaafd. Er wordt zelden voldoende belasting geheven over toegevoegde waarde van producten. En als dit al gebeurt, wordt deze zelden voldoende herverdeeld over de direct en indirect betrokken stakeholders in de keten (een ‘fair’ deel terug naar de hongerlanden dus). Bedrijven betalen bijvoorbeeld bijna nooit voldoende exportbelasting aan overheden van hongerlanden.

Conclusie

Omdat overheden de handelsregels niet toepassen bij export van onbewerkte oogst uit hongerlanden en omdat bedrijven dit ook niet corrigeren, leidt dit tot export van nutriënten en financiële waarde uit een hongerland waardoor hongerigen minder toegang hebben tot die nutriënten en kapitaal. Dit terwijl juist die beide middelen cruciaal zijn tot het structureel bestrijden van honger. Deze elementen dienen te worden ingebracht in de MVO agenda voor ‘food (related) bedrijven’ zodat ze zich, conform UN verdragen, optimaal inspannen in de strijd tegen één van de meest geschonden mensenrechten, het recht op voedsel.

Door Eelco Fortuijn, voorzitter FairFood. FairFood zet zich in om de structurele honger in de wereld te bestrijden.FairFood wil dit doen door in de Westerse landen het mondiale voedselvraagstuk onder de aandacht te brengen en oplossingen aan te dragen

Gepubliceerd in DenkWijzer 2003, 2