Christelijke politiek na 6 mei 2002

Christelijke politiek na 6 mei 2002

Christelijke politiek na 6 mei 2002.jpg

7 december 2002 by Roel Kuiper (voorzitter)

De moord op Pim Fortuyn heeft onze samenleving in heftige beroering gebracht. De schokgolven zijn nog niet weggeëbd. Zijn plotselinge dood heeft de aandacht voor zijn boodschap allen maar versterkt. Hij is martelaar geworden voor een nieuw soort politieke waarheid, die we nog steeds proberen te begrijpen. Seminars, boeken, congressen worden aan het ‘fortuynisme’ gewijd en de interpretatiedrift verheft deze moord een beetje tot onze ‘11 september’. Er is een roep om een nieuwe politiek en een nieuwe samenleving. Met welke onderliggende bewegingen hebben we hier te maken? Liggen er raakvlakken en verbindingen tussen nieuwe politiek en christelijke politiek?

De waarheid van Pim Fortuyn richt zich niet minder op de samenleving dan op de politiek zelf. Sterker nog: maatschappelijke ontwikkelingen zijn door Pim Fortuyn aangegrepen om de incompetentie en het elitarisme van de politiek aan de kaak te stellen. De politiek is niet in staat gebleken problemen in achterstandswijken op te lossen, criminaliteit effectief aan te pakken en de wachtlijsten in de zorg weg te krijgen. De politiek is niet alleen onmachtig gebleken, ze heeft de problemen van de gewone mensen eenvoudigweg niet willen zien. Het geroep van de verdrukten klonk niet tot de leiders door, om het in bijbelse termen te zeggen. Fortuyn heeft daarmee niet alleen ontwrichtende maatschappelijke ontwikkelingen op de politieke agenda gekregen, maar ook de kloof tussen politici en burgers tot een urgent politiek probleem gemaakt.
Fortuyns optreden was oorspronkelijk, maar was zijn boodschap het ook? Nee, wat hij naar voren bracht, was niet nieuw. De problemen waren bekend. De kritiek was reeds eerder door anderen geuit. Fortuyn heeft er alleen voor gezorgd dat de problemen van de politiek en vooral van de samenleving ineens als urgente problemen van de eerste orde werden gezien. Veel mensen gingen geloven dat oplossingen binnen handbereik lagen. De politiek kon nu niet meer achterblijven. Problemen moesten onverwijld worden aangepakt. Maar als Fortuyns boodschap niet nieuw was, betekent dat ook dat hijzelf exponent was van maatschappelijke ontwikkelingen die al langer onderweg waren. Wat zijn dan die maatschappelijke ontwikkelingen? Waar komt die ineens gemobiliseerde onvrede vandaan?

Moord op de politiek

Mijn stelling is dat er al lang voor de moord op Fortuyn sprake was van een moord op de Nederlandse politiek. In een door de poldercultuur sterk gedepolitiseerd Nederlands klimaat bracht Fortuyn weer een besef van waar het in de politiek om hoort te gaan: autoriteit, bescherming van burgers en de zwakken in de samenleving, daadkracht in het aanpakken van problemen. Politiek moet soms in de meest letterlijke zin orde op zaken stellen. Men zegt wel dat Fortuyn politieke polarisatie heeft gebracht, maar dit kan moeilijk als verwijt worden opgevat. Politiek is een zaak van inhoudelijke tegenstellingen. Het op bestuurlijke wijze doen verdwijnen van die tegenstellingen is de moord op de Nederlandse politiek. De doodsheid van het Nederlandse politieke klimaat heeft ten diepste een geestelijke oorzaak.

Deze stelling viel mij in door het boek Politicide van de historicus en filosoof Luuk van Middelaar. Dit veelgeprezen boek draagt als ondertitel De moord op de politiek in de Franse filosofie. Van Middelaar onderzoekt in dat boek het onvermogen van de Franse politieke denkers om de politiek als politiek recht te doen. Hoe kan het, zo luidt zijn vraag, dat in het land dat sinds de Franse Revolutie in 1789 geldt als de bakermat van de moderne democratie, de politiek zo gewantrouwd en bekritiseerd wordt? Dat is niet alleen een historische vraag over de enorme kloof in Frankrijk tussen staat en samenleving. Het is ook een politiek-filosofische vraag. De marxisten zagen politiek in dienst van de economie, de existentialisten zagen de politiek in dienst van de anarchie, de kantianen zagen politiek in dienst van het kille recht. Van Middelaar zegt dan dat dit evenzovele manieren waren om het politieke leven te vermoorden. En wat bleef er van de samenleving over? ‘De economiserende blik maakte van de burger een te bevredigen consument (‘bourgeois’). De anarchiserende blik veranderde hem in een contextloze eenling. En de juridico-moraliserende blik beschouwde hem in de eerste plaats als een klagend slachtoffer. Is het een wonder dat de Franse natie, voorheen een politieke gemeenschap van vrije en gelijke burgers, na deze driedubbele aanval op de deelnemers aan het publieke leven, rond 1990 ogenschijnlijk was veranderd in een deprimerende en onbegrijpelijke massa van rancuneuze consumenten, materialistische alleenstaanden en narcistische lafaards?’
Zou men na deze beschrijving van de moord op de politiek in Frankrijk niet een parallel kunnen trekken met Nederland? Misschien kan men dit zelfs nog breder trekken. Er zijn parallellen met de politieke situatie in de meeste West-Europese landen, waar de markt en het individu een bijna boven-politieke status kregen. Overal zien we de burger (die eerst verteld is dat hij consument, individu en rechthebber is) zich in heftige ontevredenheid wreken op een machteloze politiek, die wantrouwen en frustratie wekt. In Duitsland en Engeland doen deze verschijnselen zich evengoed voor als in Frankrijk en Nederland. En overal is er een verwachting dat de politiek werkelijk daadkracht en autoriteit gaat tonen. Alleen langs die weg kan ze weer vertrouwen en gezag herwinnen.

Gezag van boven

Vanuit christelijk-staatkundig gezichtspunt zijn hier belangrijke constateringen te doen. Politiek die zich in dienst stelt van het individu of de markt en zelfs van een bepaalde maatschappelijke moraal, is haar anker kwijt. Om boven al deze maatschappelijke zaken te staan moet de politiek zich richten op God en in dienst staan van Zijn Koninkrijk. Dat blijkt een volstrekt normale praktisch-politieke boodschap te zijn. Wil politiek werkelijk politiek zijn, dan moet ze haar autoriteit niet ontlenen aan iets ‘van beneden’ maar moet ze verwijzen ‘naar boven’. In hedendaagse beschouwingen over politiek - Van Middelaar vermeldt ze - is er weer meer oog voor het feit dat politiek boven zichzelf uitwijst naar een ‘transcendente orde’. Dat is zelfs vanuit seculier standpunt een wezenlijk inzicht. ‘Een sociale orde die zich niet meer voordoet als het werk van bovenmenselijke krachten, verliest haar natuurlijke vanzelfsprekendheid’.
Het gezag van de mens is te zwak om politiek haar gezag te doen behouden. Dan is politiek geen politiek meer, maar iets anders: platte belangenbehartiging, ongevoelige bureaucratie, redeloos geweld. Ieder gezag is in zichzelf een verbeelding van een oppergezag dat alleen bij God te vinden is. Alle gezag is uit God, zo stellen christenen op grond van de Bijbel, en de erkenning daarvan door overheden is geen franje, iets voor het slot van een Troonrede, maar van alledaags praktisch-politiek belang. Overheden die zichzelf willen handhaven en zich niet dienstbaar opstellen onder Gods soevereiniteit, verliezen op den duur hun gezag en kunnen ook niet meer daadkrachtig optreden. Dit is een belangrijke constatering voor allen die in de samenleving voor Gods eer willen opkomen. Opkomen voor Gods eer houdt overheden en mensen op hun welbepaalde plaats. Het helpt om een samenleving van gebroken mensen ook werkelijk op orde te houden. De moord op de politiek vloeit voort uit de ‘dood’ van God, zoals Nietzsche verklaarde.

Nederlandse ontwikkelingen

Laten we nu deze denkbeelden toetsen door naar de Nederlandse politieke en maatschappelijke ontwikkelingen te kijken. Het gaat me er nu om hoe ontwikkelingen op het politieke vlak hebben bijgedragen aan maatschappelijk ongenoegen en veranderingen in de structuur van de samenleving. In Nederland zijn sinds de jaren 1970 twee ontwikkelingen hand in hand gegaan die we moeten verdisconteren: de ontideologisering van de politiek en de afbouw van de verzorgingsstaat. De eerste ontwikkeling (ontideologisering) heeft gezorgd voor een inhoudelijk vacuüm van de politiek. De tweede ontwikkeling (afbouw van de verzorgingsstaat) heeft de rol van de overheid ten opzichte van de samenleving veranderd. Beide ontwikkelingen gingen hand in hand. De idee dat de burger alleen nog maar consument of individu is, werd hierdoor versterkt en zelfs opgeroepen. Laten we bij beide ontwikkelingen kort stilstaan.

1. Ontideologisering
De ontideologisering van de politiek is voor een deel een vrucht van de secularisatie en voor een deel een vrucht van het postmodernisme. In het eerste geval verliest de christelijke waarheid haar aanhang en vanzelfsprekendheid, in het tweede geval verliezen de grote verhalen (vooral het socialisme) hun betekenis. In de wisselwerking tussen politieke partijen en hun leden kon worden geconstateerd dat leden zich minder interesseerden in de ideologie van hun partij en meer aandacht hadden voor het concrete resultaat van politiek, meetbaar in het leven van ieder individu. De samenleving werd door deze ontwikkeling meer een belangengemeenschap dan een waardengemeenschap. Heeft het overheidsbeleid van de jaren vijftig en zestig dit ook niet opgeroepen door mensen onderhoud en ondersteuning aan te bieden van de wieg tot het graf?
Hoe dit ook zij, de ontideologisering heeft de politiek een bepaalde kant op gestuurd. Het politieke debat werd niet meer gestempeld door een bespreking van diepere waarden die voor samenleving en politiek van blijvende betekenis zijn. De geestelijke oriëntatie was zoek. De beginselen raakten op de achtergrond. Op den duur verdwenen ook de politieke tegenstellingen en de grote verschillen tussen de politieke stromingen. Politicoloog Oerlemans schreef ooit over de éénpartijstaat Nederland. En VVD-Kamerkandidaat Hirsi Ali riep vanuit de Verenigde Staten onlangs dat alle 150 Kamerleden in één partij passen. Nu is dat overdreven, maar dat politiek het inhoudelijk debat mist, is waar.
Dit leidt tot denaturering van de politiek. In plaats van inhoud komen dan de procedures, in plaats van de beginselen de voor de media opgeblazen proefballonnen. Een overheid zonder richtingbesef wordt vanzelf technocratisch en verambtelijkt. Politieke partijen worden kaderpartijen, waar de ‘professionals’ elkaar ontmoeten en in een voor de burger onbegrijpelijke taal spreken. Politiek onttrekt zich aan de samenleving, politici wordt halve ambtenaren, en de overheid verliest haar gezicht. Zij wordt een bedrijf, ‘BV Nederland’, een bureaucratisch apparaat. Wanneer de samenleving niet meer als waardengemeenschap serieus wordt genomen, gaan verbindingen ontbreken.
De aanslag op de politiek is tevens de aanslag op de burger. Deze voelt zich in een dergelijk klimaat in steeds mindere mate verantwoordelijk tegenover de gemeenschap. In een rapport van de WRR over ‘eigentijds burgerschap’ werd enkele jaren geleden stilgestaan bij afnemende burgerzin. Burgers zouden ‘de normen van het sociale verkeer niet meer kennen’ en ‘zich te passief opstellen, als consument of zorgbehoevende, in plaats van actief hun verantwoordelijkheid binnen en voor de gemeenschap te aanvaarden’. Dit heeft er alles mee te maken dat bepaalde waarden – denk aan barmhartigheid en naastenliefde – niet meer of onvoldoende als bindmiddel in de samenleving functioneren. De steun daarvoor is evenwel ook van politieke zijde weggevallen.

2. De afbouw van de verzorgingsstaat
Er is nog een andere ontwikkeling te noemen. Al vanaf de jaren tachtig wordt de verzorgingsstaat met al zijn collectieve regelingen op het gebied van zorg, welzijn en sociale zekerheid geleidelijk aan afgebouwd. De grote hoeveelheid regelingen voor de burger op allerlei gebied werd voor de overheid een te grote last. Ook was er misbruik van voorzieningen en uitkeringen. De overheid wilde deze last (die ze eerst zelf op zich had genomen) niet meer dragen en begon te spreken over de eigen verantwoordelijkheid van burgers. Ook zou de markt bepaalde collectieve voorzieningen op het gebied van sociale zekerheid en gezondheidszorg beter onder zijn hoede kunnen nemen. Aangezien de last van de collectieve sector de overheid voortdurend in financiële problemen bracht, was decollectivering tegelijkertijd een vorm van bezuiniging. Is de burger in de eerste plaats individu en consument, dan kan men ook wel een beroep doen op zijn zelfredzaamheid en koopkracht.
De noodzakelijke herstructurering van de verzorgingsstaat – hoe juist op zichzelf ook – heeft veel schade toegebracht aan de samenleving. Vooral de onduidelijke en halfslachtige wijze van terugtreden heeft samenleving en overheid geen goed gedaan. De overheid trok zich soms abrupt uit sectoren terug, terwijl de samenleving niet in staat was om het initiatief over te nemen. De verloedering van stadswijken, onveiligheid op straat, de armoede en verwaarlozing van groepen mensen, de tekorten in de zorg zijn hier voorbeelden van. De overheid krijgt veel hiervan weer terug via de route van o.a. de WAO. Verder bleek de markt niet het ei van Columbus te zijn, zoals wel was voorgesteld. Niet in alle gevallen wordt dienstverlening beter of goedkoper door verzelfstandiging en privatisering. De NS zijn hiervan symbool geworden. Het voortduren van deze problemen, zonder dat de overheid daadkrachtig ingrijpt, doet het beeld ontstaan van een niet-luisterende politiek. Daarmee verliest ze haar gezag en is de politiek in de ogen van veel burgers dood.

Deze twee ontwikkelingen versterken elkaar. De politiek is de politiek niet meer, omdat ze zonder kompas vaart en technocratisch bestuur is geworden. De politiek is ook de politiek niet meer, omdat ze problemen van burgers niet oplost. De burger wil wel individu en consument zijn, maar kan bij nader inzien toch niet leven zonder samenlevingsideaal. De burger verwacht van de overheid een perspectief en een aanpak van problemen die de samenleving als gemeenschap aangaan. In het fortuynisme kwam al deze samengebalde onvrede samen. Ongenoegen over het elitarisme van een dovemanspolitiek ging samen met ongenoegen over de ‘verweesde samenleving’, zoals Pim Fortuyn het omschreef.
De ‘revolte tegen de elites’ ging daarom gepaard met een wantrouwen tegen alle technocratische en bureaucratische systemen. SER-voorzitter Herman Wijffels heeft onlangs gezegd dat we in onze samenleving te maken hebben met een ‘systeemcrisis’. Mensen wantrouwen de instituties waar geen geest meer in lijkt te huizen. Dat geldt voor politieke partijen, de overheidsbureaucratie en zelfs voor kerken. Alles wat riekt naar gerationaliseerd bestuur met eigen procedures en regelingen, roept allergie op bij mensen. Leiders en besturen zijn er toch niet voor zichzelf, maar om mensen te helpen en te dienen. Er is een sterke roep om ‘dienend leiderschap’. Beheersende en anonieme systemen en hiërarchieën zitten in de beklaagdenbank. Ook deze roep in de samenleving groeit in reactie op de moord op de politiek.

Christelijke politiek

Het zou wat al te gemakkelijk zijn nu te stellen dat in de christelijke politiek alle voorwaarden aanwezig zijn om tot herleving van de politiek te komen. Ook christelijke politiek is onderdeel geweest van de beschreven ontwikkelingen. Toch heeft ze altijd gewezen op de eer van God als iets dat richting en zin geeft aan de politiek. Ook heeft ze er altijd op gewezen dat de samenleving geen geïndividualiseerde belangengemeenschap is, maar een rechts- en waardengemeenschap. In de boeken Dienstbare Samenleving en Dienstbare Overheid is geprobeerd de bedoelingen van christelijke politiek te midden van deze ontwikkelingen te verwoorden. Politiek kan weer politiek zijn en de overheid overheid, wanneer ze wil erkennen dat er een God is die over ons allen waakt, die ons roept verantwoordelijkheid te dragen voor elkaar en die overheden wil gebruiken om de samenleving te ordenen naar recht en gerechtigheid.
Christenen moeten in de politiek en in de samenleving getuigenis afleggen van de levende God in wiens dienst overheden en burgers staan. De dood van Pim Fortuyn bezegelde in zekere zin een ontwikkeling die al langer gaande was: de aanslag op publieke waarden in Nederland en de moord op de politiek als waardengemeenschap. De erkenning van de levende God maakt ons er gevoelig voor dat belangen en rechten van overheid en burgers het beste gehonoreerd worden als we ze zien in het perspectief van de heerschappij van Christus, ook over het politieke leven. Dat daarvan maar veel mag doorklinken in de christelijke politiek!

Door Roel Kuiper, directeur Wetenschappelijk Instituut

Gepubliceerd in DenkWijzer 2002, 5