Naast het kruis het roode vaan!

Naast het kruis het roode vaan!

logo CU.png

5 oktober 2002 by Corneline Morren-Jansen (student)

Tijdens de afgelopen verkiezingscampagne is de term ´christelijk-sociaal´ vaak gevallen. Premier Balkenende was zelfs bijzonder hoogleraar in het christelijk-sociaal denken. Ook de ChristenUnie maakt zich sterk voor een sociaal beleid gebaseerd op zorg voor de naaste. Deze sociale betrokkenheid van christelijke partijen is niet nieuw, maar afkomstig van christen-socialisten. In hoeverre was er sprake van wisselwerking tussen christendom en socialisme in Nederland aan het begin van de twintigste eeuw? En wat is de plaats van godsdienst in de politiek?

De combinatie geloof en socialisme lijkt niet voor de hand te liggen in het negentiende eeuwse Nederland. Het socialisme stond niet bekend om haar positieve houding ten opzichte van geloof. Marx had immers geschreven dat geloof opium van het volk was. Socialisten streden tegen de vijf K´s van Koning, Kerk, Kazerne, Kroeg en Kapitaal. Kerkelijke leiders waarschuwden gelovigen voor het socialisme. Socialisten zouden gelovige arbeiders van hun geloof willen brengen.
Niet iedereen in de kerk stemde in met de kritiek op het socialisme. Verschillende predikanten voelden zich vanuit het geloof genoodzaakt om de grootste misstanden onder de onderklasse (de sociale kwestie) aan te pakken. Zij stemden in met de kritiek van de socialisten op de kapitalistische maatschappij, maar keurden het filosofische gedachtegoed van Marx af. Deze predikanten en hun aanhangers werden bekend onder de naam christen-socialisten.

Abraham Kuyper was een van de eerste christelijke leiders die de sociale ongelijkheid aan de kaak stelde. In 1891 vond onder zijn leiding het Christelijk Sociaal Congres plaats om christelijk tegenwicht te bieden voor de groeiende arbeidersbeweging. Kuyper vond de socialisten een bedreiging, omdat zij het geloof niet op de eerste plaats zetten.
De christen-socialisten deelden Kuypers mening over de taak van een gelovige, maar waren het niet eens met zijn kritiek op het socialisme. De arbeidersbeweging bestond maar voor een klein deel uit orthodoxe marxisten die weinig van het geloof wilden weten. De meerderheid daarentegen had een gelovige achtergrond en stond minder afwijzend tegen over geloof.

De Blijde Wereld

Christen-socialisten wilden hun geloof in praktijk brengen door het socialisme te steunen. Een groep ‘roode dominees’ groepeerden zich rond het weekblad De Blijde Wereld. Zij waren van mening dat het geloof en socialisme samen konden gaan. De predikanten waren tijdens hun studie in aanraking gekomen met de armoede van de verpauperde stadsbevolking en werden gegrepen door het socialisme. In hun gemeenten in Friesland zetten zij zich in voor verbetering van de leefomstandigheden van de arbeiders. In De Blijde Wereld schreven zij over hun drijfveren. “Ook wij willen arbeiden aan de komst van een blijde wereld. Om den weg te effenen stellen wij ons in dienst van twee groote machten in onzen tijd, Christendom en Socialisme. Zij zijn onze ware gidsen.”

De partijleiding van de grootste socialistische partij, de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) was blij verrast met de activiteiten van de roode dominees. De Blijde wereldgroep bewees volgens de SDAP dat de kritiek van de kerken - dat socialisme synoniem was met ongeloof - onterecht was. Binnen kerkelijke kring stemde niet iedereen met de De Blijde Wereld in. Een criticus schreef in 1906: “In ons goede landje waar het wemelt van de sekten, bestaat ook een groep van predikanten, hervormde dominees, die behalve aan christelijkheid ook aan socialisme doen. Een allerloffelijkst streven waarbij, jammer genoeg de consequentie deerlijk in het nauw komt.”

In 1907 verscheen een brochure van S.K. Bakker over de standpunten van de Blijde Wereld, getiteld ‘Naast het kruis het roode vaan!’. Daarin maakte hij duidelijk dat “een belijder van het Christendom de bedoelingen en strevingen der sociaal-democratie kan aanvaarden.” Daarnaast probeerde hij het wantrouwen van veel christenen weg te nemen over het socialisme, “want Marx is de sociaal-democratie niet!”

Onenigheid

Op sociaal-economisch vlak waren de ideeën van de Blijde Wereld verwant met de SDAP. Daarom werd in 1905 besloten om toe te treden tot de partij. Binnen de SDAP werd dit besluit met gemengde gevoelens ontvangen. De gemengde gevoelens over de Blijde Wereld werden gevoed door twee kwesties binnen de SDAP. Ten eerste was er discussie over de ideologie van de partij. Moest het marxisme volledig gehandhaafd blijven, zoals de orthodoxe marxisten wilden? Zij zaten niet op roode dominees te wachten omdat de predikanten zich duidelijk keerden tegen het filosofisch marxisme. Het tweede partijprobleem betrof de partijaanhang. Wanneer de SDAP wilde uitgroeien tot een grote arbeiderspartij, moest zij zich richten op de christelijke arbeiders. Deze groep zou uitstekend door de Blijde Wereld benaderd kunnen worden. Om christelijke arbeiders te benaderen werd er gezegd dat godsdienst privaatzaak was binnen de partij. In 1897 verklaarde de SDAP dat de socialisten niet streden tegen het “kerkgeloof, maar tegen de burgerlijke machthebbers die de kerk gebruiken om hun burgerlijke privileges te behouden.” Deze verklaring nam niet weg dat de orthodoxe marxisten het marxisme hoger aansloegen dan het christendom.

Deze interne kwesties leidden tot moeilijkheden in de partij. Met name de orthodoxe marxisten, zagen het socialisme als een nieuw geloof en levensbeschouwing. Voor hen was het moeilijk te verteren dat de Blijde Wereld het socialisme niet zag als religie. De marxisten waren bang dat de SDAP een verkeerde weg zou inslaan wanneer het gehele marxisme niet langer als uitgangspunt genomen zou worden. Deze angst verraadt een religieuze oorsprong. Zij waren bang voor geloofsafval en ‘ketterij’. Dit zou schade berokkenen aan het doel, de socialistische maatschappij. Daarom waren de reacties op de koers van de partij zo intens. Het ging niet alleen om politieke dogma’s, maar om de toekomstige samenleving.

Binnen het socialisme was er naast heilsverwachting sprake van christelijke symboliek. Domela Nieuwenhuis, de eerste socialistische leider, was luthers predikant voordat hij aan zijn politieke loopbaan begon. Hoewel hij later zijn geloof vaarwel zei, bracht hij veel christelijke symboliek de arbeidersbeweging binnen. Hij mat zich zelf een ‘Jezus-uiterlijk’ aan (lang haar en een baard) en liet zich door Friese arbeiders vereren als ‘Us Verlosser’. Troelstra, de partijleider van de SDAP, vergeleek zich zelf graag met Mozes. Troelstra zou er met de SDAP voor zorgen dat de arbeiders uit het diensthuis van het kapitalisme werden geleid.

Nieuw partijprogram

Door het gesteggel over de koers van de partij werd de behoefte aan een nieuw partijprogram duidelijk. De periode van herziening duurde van 1906 tot 1912. De discussies over het marxisme zorgden voor veel vertraging en zelfs een partijcrisis. In 1909 werden de orthodoxe marxisten verenigd rond het blad De Tribune geroyeerd, omdat zij geen afwijking van het marxisme tolereerden. Daarna kregen de christen-socialisten meer ruimte. Binnen de SDAP kon men uiteindelijk socialist zijn zonder de aanvaarding van het gehele marxisme, doordat erkend werd dat morele verontwaardiging over het kapitalisme ook een basis van het socialisme kon zijn. In het nieuwe program werd de zinsnede opgenomen “dat het kapitalisme ekonomisch verouderd en zedelijk veroordeeld is.” Het nieuwe ontwerp sprak een morele afkeuring over het kapitalisme uit en zweeg over de aanvaarding van het marxisme als partijdogma. Uiteindelijk had de Blijde Wereld haar zin gekregen. Er was plaats voor christen-socialisten in de SDAP.

Tot slot

Naast de Blijde Wereld zijn er in Nederland verschillende christen-socialistische groeperingen actief geweest. Na de Eerste Wereld Oorlog raken de meeste groeperingen in de vergetelheid. De Blijde Wereld (vanaf 1932 ‘Tijd en Taak’ geheten) bleef echter wel bestaan. In de jaren dertig kreeg de groepering onder leiding van prof. dr. W. Banning een nieuwe impuls. Banning en het tot ethisch socialisme omgevormde gedachtegoed speelden bij de in 1946 opgerichte Partij van de Arbeid een grote rol. Tot 1977 heeft zelfs een vertegenwoordiger van de christen-socialistische groep deel uit gemaakt van de partijprogramma-commissies van de PvdA.
Hoewel de christen-socialisten altijd een minderheid binnen het socialisme waren, hebben zij in het begin van de twintigste eeuw wel degelijk hun stempel op de partij kunnen drukken. Daarnaast hebben zij binnen kerkelijke kring de afkeer voor het socialisme verminderd en gehamerd op het gezamenlijke doel, een betere maatschappij.
De vraag of godsdienst privaatzaak is, is in 2002 ook actueel. De geschiedenis van de Blijde Wereld bewijst dat vasthouden aan (godsdienstige) principes succesvol kan zijn.

Meer hierover bij:

  • J. Geurtsen, Een geschiedenis van verloren illusies, sociaal-democratie in Nederland (Amsterdam 1994)
  • J.S. Wijne, Tussen dogma en werkelijkheid (Amsterdam 1993) en De bergrede en het socialisme. De gespannen verhouding tussen religie en socialisme in de beginselprograms van honderd jaar sociaal-democratie (Amsterdam 1996)
  • Corneline Jansen, Naast het kruis, het roode vaan! Christen-Socialisten en de SDAP 1897-1912, doctoraal-scriptie geschiedenis, Universiteit Utrecht, januari 2002, 90 p.

Door Corneline Morren-Jansen, student geschiedenis