Boekrecensie: Inschikken en opschuiven

Boekrecensie: Inschikken en opschuiven

Boekrecensie Inschikken en opschuiven.jpg

5 oktober 2002 by Joop Hippe (medewerker)

“Zetels verliezen zou een ramp zijn”, zegt ChristenUnie-senator en oud-hoofdredacteur van het Nederlands Dagblad Jurjen de Vries in het hier besproken boek. Tegen alle verwachtingen in vond “die ramp” op 15 mei toch plaats. Het maakt de lezer extra nieuwsgierig naar de inhoud van de publicatie van Manusja Aangeenbrug en Hans Valkenburg.

Het boek start met een hoofdstuk waarin vanaf Groen van Prinsterer de geschiedenis via ARP, GPV en RPF tot aan het ontstaan van de ChristenUnie in vogelvlucht wordt beschreven. Daarna zijn er interviews met prominenten uit de ChristenUnie (11) en buitenstaanders (4). Aangeenbrug en Valkenburg schreven een informatieve bundel, die zich heel plezierig laat lezen. Met ook aardige biografische gegevens.
Door de interviews met de ondervraagden uit de ChristenUnie ontstaat een heel levendig beeld van o.m. de ontstaansgeschiedenis van deze partij. Die historie is eigenlijk in zeer belangrijke mate de geschiedenis van het GPV, want bij deze partij bestonden grote aarzelingen en ook echte tegenstand om tot samengaan te besluiten.
Wat betreft de keuze van de geïnterviewden is het wel een omissie dat niemand van de GPV’ers die tegen het samengaan met de RPF zijn gebleven aan het woord komt.
De auteurs hebben in de interviews met de personen uit de ChristenUnie met name de invalshoek gekozen van de rol die de ondervraagden in het eenwordingsproces hebben gespeeld en de vraag hoe zij dat proces beleefden. Deze vooral op persoonlijke ervaringen gerichte benadering kan tot gevolg hebben gehad dat sommige factoren, die toch wel van invloed kunnen zijn geweest op het eenwordingsproces, wat onderbelicht zijn gebleven.
Zo worden de in de loop der jaren in aantal steeds toegenomen samenwerkingsverbanden (lijstineenschuivingen) van GPV en RPF op lokaal, provinciaal en Europees niveau alleen door toenmalig ChristenUnie-fractieleider Leen van Dijke genoemd. Ze hadden trouwens ook wel in het inleidend hoofdstuk vermeld mogen worden.
Verder komen de bijzondere verkiezingsuitslag van 1994 - twintig zetels verlies voor het CDA en maar één zetel winst voor de protestantse drie gezamenlijk - en het besef van marginalisering van het orthodox-christelijke gedachtegoed in politiek en samenleving niet of nauwelijks ter sprake. Wel trekken de auteurs in hun epiloog de conclusie, dat ontwikkelingen in vrijgemaakt- gereformeerde kring, waar in de jaren tachtig gediscussieerd werd over de vraag of vrijgemaakt-gereformeerde organisaties niet een meer open karakter zouden moeten krijgen, belangrijk zijn geweest. En dan met name die bij het Nederlands Dagblad, dat in 1992 niet alleen als eerste over de vrijgemaakt- gereformeerde grens heen ging door ook redacteuren uit andere kerken als redacteur aan te nemen maar onder aanvoering van hoofdredacteur De Vries ook welwillend over een eventueel samengaan van GPV en RPF ging schrijven.

De verkiezingen en verder

Wij kennen dus inmiddels de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen. Dat maakt het bijzonder boeiend om te lezen wat de geïnterviewden vonden van de - overigens na de verkiezingen te sterk bekritiseerde - lijsttrekker Kars Veling, welke verwachtingen er waren ten aanzien van de verkiezingsuitslag en hoe men aankeek tegen eventuele regeringsdeelname van de ChristenUnie. Interessant is ook de inhoudelijke koers die de ChristenUnie en daarvoor vooral de RPF met name op sociaal terrein en dat van het milieu is ingeslagen. Kritische kanttekeningen daarbij worden in deze bundel nog alleen door buitenstaanders geplaatst.
Ik wil hier echter nog een tweetal andere aspecten naar voren brengen. Oud GPV-leider Gert Schutte wijst er op dat kiezers zich in het algemeen niet meer zo gemakkelijk binden aan één partij. De ChristenUnie moet volgens hem dan ook niet meer alleen naar de eigen christelijke achterban kijken, maar ook naar andere groepen. Door enkele andere geïnterviewden wordt gewezen op de veranderde positie van de jongeren. Zo zegt Annette van Kalkeren – oud-voorzitter van de jongerenorganisatie Perspectief van de ChristenUnie - dat de partij niet altijd even goed beseft dat de leefwereld van jongeren radicaal anders is dan die van ouderen. Geloven is ook voor kerkelijke jongeren niet meer vanzelfsprekend. Jongeren kijken heel anders tegen instituten als de kerk, de politiek en de monarchie aan. Buitenstaander Bart Jan Spruyt, hoofd van de politieke redactie van het Reformatorisch Dagblad, denkt dat jongeren steeds vaker naar macht kijken en het zou hem dan ook niet verbazen als jongeren uit de achterban van de ChristenUnie in toenemende mate de overstap maken naar GroenLinks of het CDA.
Het bovenstaande wijst in de richting van een ChristenUnie die steeds meer zal moeten concurreren met andere partijen om stemmen te vergaren. Een ontwikkeling waarvan de jongste verkiezingsuitslag - ondanks de zeer bijzondere omstandigheden - wel als een eerste illustratie gezien kan worden.
Het tweede aspect heeft betrekking op de gang van zaken binnen de partij. Menno Rasch - bekend van de platforms Transformatie en Transfusie, die meer discussie wilden uitlokken over het proces van eenwording van GPV en RPF respectievelijk de samenstelling van de kandidatenlijst voor de Tweede Kamerverkiezingen - stelt dat men in de ChristenUnie bang is voor conflicten. Maar eenheidsworst is, aldus Rasch, niet creatief en slecht voor de kwaliteit. Hij wordt ondersteund door de directeur van het wetenschappelijk instituut Roel Kuiper die van mening is dat de partij een debatcultuur moet krijgen. Een toenemende electorale concurrentie, met waarschijnlijk ook (wat) meer mogelijkheden om stemmen van andere partijen te winnen, zal trouwens de ontwikkeling van het debat in de ChristenUnie wel bevorderen. Zoals ook de teleurstellende verkiezingsuitslag op dit punt zijn invloed uitoefent.
Met de noodzaak om meer strijd te leveren op de kiezersmarkt en de ontwikkeling van meer interne discussie gaat de ChristenUnie qua karakter meer gelijkenis vertonen met de andere politieke partijen. Voor de SGP lijkt dat in ieder geval wat betreft de concurrentie-factor minder te gelden. Hoe lang zal dat zo blijven? Spruyt ziet niet alleen jongeren uit het ChristenUnie milieu de overstap naar GroenLinks en CDA maken, maar ook reformatorische jongeren die aangetrokken worden door een “vrolijk christelijke stroming”: De wereld van de EO, het Nederlands Dagblad en de ChristenUnie. Als dat goed doorzet zouden er op termijn misschien ook in de SGP zaken kunnen veranderen, die nu een unie of fusie tussen ChristenUnie en SGP belemmeren.

De ChristenUnie en de andere christelijke partijen

Ik stipte zo juist al de relatie van de ChristenUnie met de SGP aan. Ik voeg daar nu aan toe dat de wijze waarop de verschillen tussen de Unie en de beide andere christelijke partijen in deze bundel naar voren komen niet helemaal bevredigend is.
Voor het CDA gaat het dan om een gesprek met Maria van der Hoeven- toen nog Tweede Kamerlid en nu minister van onderwijs. Van der Hoeven is rooms-katholiek en bekijkt de ChristenUnie vooral vanuit haar parlementaire ervaring. Dat levert best een aardig verhaal op, maar de wezenlijke verschillen tussen ChristenUnie en CDA komen maar heel beperkt aan de orde. Het had meer voor de hand gelegen een gesprek te voeren met b.v. de gereformeerde bonder Aart Mosterd - ook CDA-Tweede Kamerlid - en daarin dan de grondslag, het toelatingsbeleid en andere principiële verschilpunten tussen CDA en ChristenUnie aan de orde te stellen.
Ten aanzien van de SGP komen de principiële verschillen met de ChristenUnie wel degelijk aan bod, maar hier is het uiteindelijke beeld niet helemaal helder. Dat komt met name door datgene wat SGP-partijleider Bas van der Vlies over die verschillen opmerkt. Ik beperk mij hier tot het meest belangrijke. Van der Vlies noemt de positie van de vrouw en de geestelijke vrijheid als wezenlijke verschilpunten tussen SGP en ChristenUnie. Dat correspondeert nog wel met wat o.m. Schutte in dit verband naar voren brengt. Met dit verschil dat Van der Vlies in het kader van de geestelijke vrijheid niet spreekt over de meest voor de hand liggende kwestie: de godsdienstvrijheid. Hebben andere religies dan de gereformeerde het recht hun godsdienst vrij uit te oefenen. Hebben b.v. moslims recht op hun moskeeën?
Verder voegt Van der Vlies aan de punten van de positie van de vrouw en de geestelijke vrijheid nog toe dat “het allerbelangrijkste inhoudelijke verschil” tussen de twee partijen het gedachtegoed over de theocratie is. Waarbij de SGP-leider als kern van het theocratisch ideaal noemt: een overheid die gaat handelen naar Gods geboden. Maar om zo’n overheid gaat het de ChristenUnie nu juist ook. En waar Van der Vlies verder ook niet aangeeft tot welke concrete politieke verschillen met de ChristenUnie het theocratisch gedachtegoed van de SGP leidt - ook nu noemt hij de godsdienstvrijheid niet - blijft zo van dit ‘allerbelangrijkste verschilpunt’ niet veel over.
Bedoelt Van der Vlies het anders dan in zijn bijdrage staat of moeten we concluderen dat ChristenUnie en SGP het eerst maar eens met elkaar eens moeten worden op welke punten zij echt van elkaar verschillen?

Door Joop Hippe, medewerker van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen in Groningen