Het nimmer eindigende euthanasiedebat
Het nimmer eindigende euthanasiedebat
7 maart 2002
Op 10 april vorig jaar aanvaardde de Eerste Kamer het wetsvoorstel dat actieve euthanasie in Nederland toestond. Toen kort daarop negatieve reacties uit het buitenland in de Nederlandse media doordrongen, zei minister Borst dat zij haar best wilde doen de euthanasiewet in het buitenland uit te leggen. Onlangs mocht ik getuige zijn van zo’n uitlegpoging tijdens de Duits-Nederlandse conferentie van politici en wetenschappers in Potsdam. Is Nederland in paarse ogen pionier en gids van de wereld, de Duitsers zien de Nederlandse opstelling als een wonderlijke ‘alleingang’ die geen navolging verdient.
Laat ik proberen een stand van zaken op te maken in de euthanasiediscussie, die nog maar een jaar geleden ons land in beroering bracht. Ligt in Europa een mogelijkheid tot correctie?
De Duits-Nederlandse conferentie, die jaarlijks wordt gehouden, ging ditmaal over bio-ethische vraagstukken. Niet alleen de euthanasiekwestie kwam aan de orde, maar ook genetische manipulatie en de vraag of embryo’s mogen worden gebruikt voor stamcelproductie. Duitsland heeft in deze kwesties een terughoudend beleid. Vorige maand heeft de Bondsdag een wet aangenomen die ‘instrumenteel’ gebruik van embryo’s verbiedt. De Nederlandse embryowet staat gebruik van restembryo’s (die ‘over’ zijn bij reageerbuisbevruchtingen) onder bepaalde voorwaarden toe. In deze kwestie is overigens goed te zien hoe de ivf-techniek (reageerbuisbevruchting) experimenteel onderzoek met beginnend menselijk leven mogelijk maakt. Er zijn dan ook stemmen die zeggen dat als men niet wil dat restembryo’s voor wetenschappelijke doelen worden gebruikt, er een einde moet komen aan de ivf-behandelingen. In het licht van recente bedenkingen bij deze techniek (overerving van ernstige ziekten) is deze gedachte minder onrealistisch dan men denkt.
De meeste aandacht tijdens de conferentie ging echter uit naar de euthanasie-discussie. Het onderwerp was vanuit Nederland aangedragen in het kader van het paarse missiewerk in het buitenland. Duitsland heeft op dat gebied geen wetgeving die vergelijkbaar is met de Nederlandse en heeft er ook geen plannen voor. In Duitsland is het woord euthanasie beladen vanwege het Nazi-verleden, waarin het doelde op het uit de weg ruimen van gehandicapten, zwakzinnigen en andere ‘onwaardigen’. Nog altijd komen Duitse gehandicaptenorganisaties heftig in geweer als het woord ‘euthanasie’ valt. Men spreekt daarom liever van ‘aktiven Sterbehilfe’ (actieve stervenshulp). Maar ook dat is omstreden. Artsen- en juristenorganisaties in Duitsland en ook de meeste politici keren zich tegen het doden door de hand van een dokter.
Het argument dat in Nederland door tegenstanders van de euthanasiewet wordt gebruikt, namelijk dat actieve levensbeëindiging niet thuishoort in een rechtsstaat, kan in Duitsland op veel bijval rekenen. Men is meer dan huiverig voor het doden van mensen, al is het op verzoek, met nota bene de wettelijke steun van de staat. De staat moet juist iets anders doen: het leven van mensen tot het uiterste beschermen. Beide beginselen sluiten elkaar uit (het leven kan niet een beetje of onder voorwaarden worden beschermd) en veel Duitsers voelen dat precies zo aan. De arts heeft daarmee een grote verantwoordelijkheid bij het beginnen of stopzetten van behandelingen, pijnbestrijding en uiteindelijk stervensverlichting. Dat is, zoals men het uitdrukt, sterven aan de hand van een dokter en niet door de hand van een dokter.
Dit model staat haaks op het Nederlandse, waarin de staat de doodswens van een patiënt met publieke middelen helpt uitvoeren. In Duitsland is dat niet alleen ondenkbaar, maar wordt de principiële discussie bovendien veel grondiger gevoerd dan in Nederland. Dat menselijke waardigheid niet op menselijke zelfbepaling berust, maar te maken heeft met intermenselijke betrekkingen (en uiteindelijk met God als schepper) is onderwerp van menig grondig betoog. Ook wordt in de Duitse literatuur telkens aangegeven dat Nederland met zijn wetgeving op een ‘schiefen Bahn’ (hellend vlak) terecht komt. Het is bekend hoe in de Nederlandse discussie met de fundamentele bezwaren is omgegaan: die zijn weggewuifd. De beschermwaardigheid van het leven zou niet in geding zijn en de vrees voor een ‘hellend vlak’ door oprekking van de zorgvuldigheidscriteria werden als indianenverhalen afgedaan. Maar de inkt van de wet was nog niet droog of minister Borst wilde al een maatschappelijke discussie over de beschikbaarstelling van een zelfdodingsmiddel, de bekende ‘pil van Drion’, waarbij de arts nauwelijks een rol speelt, en de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie is deze discussie in het najaar ook al begonnen. Intussen hebben we de zaak-Brongersma gehad, waarin euthanasie werd toegepast vanwege ‘levensmoeheid’, en is van de kant van de huisartsen al gealarmeerd dat patiënten de nieuwe euthanasiewet zo begrijpen dat ze voortaan euthanasie bij de arts kunnen claimen. Een wet zonder principiële begrenzingen leidt vroeg of laat tot een steeds bedenkelijker praktijk, die van een zwakke overheid veel gedoogbeleid uitlokt.
In Duitsland werd deze wet door minister Borst gepresenteerd als onderdeel van de Nederlandse cultuur, die ‘pragmatisch’ en ‘open’ zou zijn en daardoor in staat nieuwe wegen in te slaan. Maar deze woorden verbloemen eenvoudigweg het gebrek aan ethische diepgang. De Duitsers zitten nogal in de ‘principiële hoek’ zei Borst in Potsdam en ze bedoelde dit niet als compliment. Wie het pasverschenen boek Een weloverwogen dood van James Kennedy leest, ontdekt hoe nauw de euthanasiediscussie in Nederland verbonden is met de progressieve cultuuromslag van de jaren zestig: de dood mocht geen taboe meer zijn, maar moest open besproken kunnen worden, ethische kaders mochten geen belemmering zijn voor het regisseren van het eigen levenseinde, en zelfbeschikking en hulp bij zelfdoding lagen in elkaars verlengde. De euthanasiewet is niet voor niets een paradepaardje van D66. Het is een symbool van het nieuwe progressieve en ontzuilde Nederland.
Dat minister Borst de euthanasiewet in Duitsland graag wil komen uitleggen laat zien dat in dit symbool de oude gedachte van Nederland als moreel gidsland voortleeft. Herhaaldelijk werd tijdens de conferentie de Duitsers te verstaan gegeven dat zij ‘nog niet’ zover waren. De boodschap was natuurlijk dat zij wel zover zouden moeten komen. Het is het bekende denkschema van de progressieven: wie nog niet zo ver is als ons, moet wel achterop zijn. Tegelijkertijd hield de zo geroemde openheid van de Nederlandse discussie zo ongeveer bij de landsgrenzen op. Er werd nogal de nadruk op gelegd dat de Nederlandse euthanasiewetgeving onderdeel was van nationaal beleid en dat Europa er met andere woorden niets over te zeggen had. Terwijl we paarse bewindslieden op tal van terreinen (economie, landbouw, milieu) horen zeggen dat Nederland geen eiland is, worden juist op ethisch gebeid de bruggen hoog opgetrokken. Dit is Nederland in zijn meest bekrompen pose.
Hoe geïsoleerd Nederland hiermee staat, blijkt wel uit het initiatief van Duitsland om in internationaal verband te komen tot ethische codes op het terrein van bio-ethische kwesties. Joschka Fischer heeft daartoe voorstellen gedaan en in Potsdam pleitte hij er opnieuw voor. Duitsland is een voortrekker op dit gebied. In het najaar is een Duits-Frans voorstel door de Verenigde Naties aangenomen dat reproductief klonen verbiedt. Past het Nederland met zijn eigenzinnig beleid wel om Duitsland op het punt van het euthanasie-debat te willen beleren? Nederland zou zich meer van de Duitse discussie moeten aantrekken. Het is merkwaardig dat Nederland in internationaal verband graag door wil gaan voor coöperatief, maar intussen zijn eigen achtertuin stevig blijft bewaken voor mogelijke ‘conservatieve’ invloeden van buitenaf. De realiteit is echter dat Nederland alleen staat met zijn euthanasiewetgeving en daarin niet bijgevallen wordt door de grote Europese landen. Het grote en moderne Duitsland als achterlijk bestempelen zal aan dat isolement zeker geen einde maken.
In Nederland zal de euthanasie-discussie op korte termijn niet zomaar heropend worden. De grote partijen zijn blij dat deze moeilijke discussie achter de rug is en laten D66 het pragmatisme prijzen. Toch zal de discussie niet zomaar eindigen. In Nederland zullen nieuwe gevallen de media blijven beroeren en in Europa is de discussie nog maar pas begonnen. Het is te hopen dat daar impulsen van uitgaan, die Nederland zullen dwingen tot herziening van de euthanasiewet. Het is van belang dat de pro-life-beweging en de christelijke politiek alert blijven. Onlangs is het Platform Zorg voor Leven, dat in 1999 werd opgericht om acties tegen de euthanasiewet te coördineren, samengesmolten met de al langer georganiseerde pro-life-organisaties in Nederland. Zo kan de pro-life beweging de vinger aan de pols houden om te kunnen spreken wanneer dat opnieuw nodig zal blijken.
Door Prof.dr. R. Kuiper, directeur van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie. Vanaf 1999 was hij voorzitter van het Platform Zorg voor Leven.
Gepubliceerd in het Reformatorisch Dagblad, 07-03-2002