Als tolerantie geen deugd is ...

Als tolerantie geen deugd is ...

Verzuiling bevordert participatie.png

2 februari 2002 by Andre Rouvoet (fractievoorzitter)

Er zijn weinig onderwerpen waarover de afgelopen jaren zoveel is gezegd en geschreven als de kwestie van de tolerantie. Zonder te pretenderen daar geheel nieuwe dingen aan toe te kunnen voegen, wil ik in dit artikel het licht laten vallen op enkele aspecten van deze thematiek die mijns inziens tot dusverre onderbelicht zijn gebleven. Daartoe wil ik een vijftal stellingen poneren.

Als uitgangspositie kies ik voor de volgende typering van de in deze DenkWijzer centraal staande begrippen, die in hun onderlinge samenhang het kader van dit artikel vormen:

In een christelijk-politieke benadering is godsdienstvrijheid een recht, tolerantie een deugd, en multiculturaliteit een maatschappelijke realiteit; integratie speelt zich af op het snijvlak van deze drie waarden.

1. Tolerantie en relativisme horen minder vanzelfsprekend bij elkaar dan dikwijls wordt aangenomen.

De eigenlijke, oorspronkelijke betekenis van tolerantie is die van een regulerend principe in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluraliteit en verscheidenheid, in het bijzonder ten aanzien van de diepste overtuigingen, van geloof, levensbeschouwing en waarheidsopvatting. Het is mijn oprechte overtuiging dat, gegeven de geweldige verscheidenheid in culturen en religieus-ethische levensbeschouwingen, tolerantie en geestelijke vrijheid onmisbaar zijn wil de wereld leefbaar zijn en blijven. Immers: waar de verdraagzaamheid jegens andere culturen of religies niet wordt opgebracht, krijgen geestesdwang, oorlog, vervolging en etnische zuivering hun kans en vervallen samenlevingen tot machtsstrijd en chaos. Daarbij is de kern van tolerantie vanouds dat men accepteert dat anderen over de waarheidsvraag een andere opvatting hebben en daarom ook anders handelen. In Tolereren of bekeren schreef ik hierover het volgende: "Dat is dus echt 'to agree to disagree' en in een democratische rechtsstaat spreken we daarover in termen van grondrechten. Tolerantie in die betekenis zou ik een teken van beschaving willen noemen. Dat ligt anders waar erkenning en honorering van pluraliteit overgaat in relativisme. Daarbij wordt het feit van de verscheidenheid in opvattingen en (religieuze) overtuigingen verheven tot de norm en worden alle antwoorden die op 'de marktplaats van ideeën' worden gegeven op de meest fundamentele levensvragen tot principieel gelijkwaardige opties verklaard. Hier krijgt de tolerantie een andere gedaante; zij verwordt tot een neutraal soort ruimdenkendheid, ja tot onverschilligheid tegenover de waarheidsvraag: er is niet zoiets als een overkoepelende, absolute en objectieve waarheid, maar slechts een veelheid van subjectieve waarheden." Ik zou de stelling willen verdedigen dat werkelijke tolerantie alleen kan worden opgebracht door wie uitgesproken opvattingen huldigt, weet wat hij gelooft en waar hij (voor) staat. De pure relativist – zo die al bestaat – is het met niemand eens, maar ook met niemand oneens; wat valt er dan eigenlijk te tolereren? Met andere woorden: in een relativistische cultuur is tolerantie zinledig en zinloos; deze deugd krijgt pas betekenis als keerzijde van 'absolute' overtuigingen. Als die ontbreken, is tolerantie geen deugd, hooguit een uiting van gemakzucht …

2. Net als iedere andere deugd is tolerantie geen rustig of vrijblijvend bezit; zij vergt altijd een prijs, vraagt onderhoud en een bewust omgaan met haar betekenis.

Uit het voorgaande vloeit voort dat tolerantie in zekere zin altijd een prijs heeft. Voor wie werkelijk overtuigingen heeft, geldt dat tolerantie altijd 'au' doet. Tolerantie is niet onproblematisch; het is niet een afstandelijk constateren dat er andersdenkenden zijn, waaraan je schouderophalend voorbijgaat, omdat je er geen last van hebt. Het aanvaarden dat anderen op wezenlijke punten anders denken en handelen gaat alleen de onverschilligen gemakkelijk af. Ware tolerantie is niet passief, maar actief, vraagt iets van ons en heeft altijd een element van 'pijn lijden' in zich. Geen misverstand: die prijs moet de tolerantie ons waard zijn. Er is in een in levensbeschouwelijk opzicht pluriforme samenleving namelijk geen alternatief dan het met dwang opleggen van de eigen overtuiging aan anderen. Het is voluit bijbels om de weg van dwang af te wijzen. Hier hebben we ons te laten gezeggen door het bijbelwoord 'niet door kracht, noch door geweld' en door de gelijkenis over tarwe en onkruid . Daarom ook aanvaardt de ChristenUnie de godsdienstvrijheid; niet defensief, als verzekering van de eigen toekomst, maar principieel, als ware tolerantie. En dan niet slechts in restrictieve zin van gewetensvrijheid, maar in de betekenis van geestelijke vrijheid in ruime zin. Zoals gezegd: dat is niet altijd eenvoudig, daar kun je als christen aan lijden, pijn over voelen, maar het is intussen wel essentieel vanuit een bijbelse visie op mens en samenleving. Christenen zullen dan ook nooit luchthartig over tolerantie spreken. Want het accepteren van andere opvattingen over waarheid en de diepste levensvragen gebeurt in het besef dat er slechts één Waarheid is: Jezus Christus en die gekruisigd. Vrijheid van godsdienst en religieuze pluraliteit mogen dan een gegeven zijn en gevat worden in termen van fundamentele rechten, ze zijn – in de diepste zin van het woord – niet zaligmakend! Daarom is het voor een christen – ook in zijn politieke verantwoordelijkheid – als het goed is onmogelijk om over tolerantie en pluriformiteit te spreken zonder tegelijk doordrongen te zijn van de noodzaak van getuigenis, evangelisatie en zending. Met oog voor de onderscheiden ambten en verantwoordelijkheden zal een christen-politicus in gemeenteraad of Tweede Kamer vanuit zijn principes pal staan voor de godsdienstvrijheid en de tolerantie, terwijl hij als lid van zijn kerkelijke gemeente deelneemt aan het werk van de evangelisatie- of zendingscommissie. Hoe paradoxaal het ook mag klinken, beide vloeien voort uit één en dezelfde overtuiging. Tolerantie is voor een christen onopgeefbaar, maar nooit het laatste woord: het gesprek en het getuigenis, gericht op het behoud van de ander, worden er niet door afgesneden. We zouden zelfs kunnen zeggen dat tolerantie – mits goed verstaan – de belangrijkste voorwaarde vormt voor de echte communicatie over dingen die er werkelijk toe doen!

3. Met hun protesten en acties tegen opvattingen en uitspraken van islamitische leiders zijn nogal wat aanhangers van het multiculturalisme door de mand gevallen.

Wie de discussie over tolerantie - zoals die met name in de afgelopen jaren in de politiek is gevoerd - overziet, zal een merkwaardige tegenstrijdigheid kunnen ontdekken bij uitgerekend diegenen die zich voorstaan op hun tolerantie. Het waren namelijk vooral de in moreel opzicht liberale – om niet te zeggen 'libertijnse' – politici, die zich in het publiek in ferme bewoordingen hebben uitgelaten over opvattingen die hen onwelgevallig waren. Het meest in het oog springende thema was homoseksualiteit, waarover eerst van christelijke zijde (Simonis, Velema, Van Dijke) en later uit islamitische hoek (El Moumni, Haselhoeff) opvattingen kenbaar werden gemaakt die door anderen als kwetsend of zelfs discriminerend werden ervaren. Nu is het op zichzelf niet onbegrijpelijk dat in een samenleving waarin verschillende religies en levensbeschouwingen naast elkaar bestaan, een geloofsopvatting van de één door de ander als onbegrijpelijk, aanstootgevend of erger wordt ervaren. De cruciale vraag is echter of dat voldoende reden is om zo'n opvatting (en het daaraan uiting geven in woord of geschrift) dan maar te verbieden. In een rechtsstaat als de onze hebben we een zorgvuldige procedure voor het beantwoorden van deze – legitieme – vraag: via rechterlijke toetsing van de wijze waarop gebruik is gemaakt van de grondwettelijke rechten van vrijheid van godsdienst en meningsuiting. Het is zeker waar dat de uitoefening van deze fundamentele rechten kan botsen met het eveneens fundamentele recht op vrijwaring van discriminatie. Het is de rechter en alleen de rechter die bij zo'n veronderstelde botsing van grondrechten uitmaakt welk recht in de gegeven omstandigheden voorrang behoort te krijgen. Daarbij kunnen tal van factoren een rol spelen: de positie van betrokkenen, de gekozen bewoordingen, de context van de uitspraken, enz. Wat mij in de hele discussie vooral is opgevallen is dat het met name enkele fervente aanhangers van wat ik zou willen noemen de ideologie van de multiculturele samenleving (in onderscheid dus van multiculturaliteit als feitelijkheid, als een maatschappelijk gegeven) waren die zich opwierpen als verdedigers 'door dik en dun' van het non-discriminatiebeginsel ten koste van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting. Het meest pregnant kwam dit tot uitdrukking in de motie die in november j.l. door de woordvoerders van de 'paarse' partijen, onder aanvoering van D66-Kamerlid Dittrich, bij de behandeling van de Justitiebegroting werd ingediend en waarin het kabinet werd opgeroepen om de verhouding tussen de genoemde grondrechten nader aan te geven. Meer nog dan in zijn toelichting tijdens het debat, maakte Dittrich in een artikel in Trouw van 17 november 2001 duidelijk wat hem drijft: "De laatste tijd wordt de rust in het tolerante Nederland regelmatig verstoord door imams die grievende uitspraken doen over homoseksuelen." Een oplossing voor deze ergerlijke verstoring van de paarse polderrust heeft hij ook: "De positie van homoseksuelen hoort met de kennis en ervaring van deze tijd bekeken te worden. (…) De uitleg van de Koran dient daarop aangepast te worden." Duidelijker kan het niet gezegd worden: een traditioneel gehuldigde religieuze opvatting over homoseksualiteit moet wijken voor 'moderne' inzichten, de godsdienstvrijheid legt in de confrontatie met het non-discriminatiebeginsel het loodje. Want – aldus Dittrich – "tussen de grondrechten vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en vrijheid om niet gediscrimineerd te worden ligt een niemandsland met daarin een mijnenveld." Zijn voorstel komt erop neer dit mijnenveld onschadelijk te maken door hem onwelgevallige opvattingen uit te bannen; niet door ze te bestrijden via het democratisch debat, maar simpelweg door ze te verbieden. Mij dunkt is juist het aanvaarden en het respecteren dat anderen andere opvattingen hebben, daaraan uiting geven en ernaar handelen, één van de pijlers van onze democratische rechtsstaat en een basisvoorwaarde voor het debat. De benadering van Dittrich en de zijnen komt er zo ongeveer op neer dat 'iedereen de vrijheid heeft om de mening van de meerderheid te uiten'. Wie daarvan afwijkt, krijgt het verwijt onverdraagzaam te zijn. Dat maakt deze opvatting ook tot zo'n gevaarlijke: het voor een pluriforme democratische rechtsstaat essentiële uitgangspunt van 'we agree to disagree' is verlaten en daarmee is de bijl aan de wortel van een tolerante samenleving gelegd. Het is goed ons te realiseren dat we samenlevingen met een dergelijke van staatswege opgelegde hiërarchie van opvattingen gewoonlijk als dictaturen beschouwen ... Je kunt niet beide willen: én een multiculturele en multireligieuze samenleving, én het via een verbod o.i.d. inperken van fundamentele grondrechten om te voorkomen dat niet door iedereen gedeelde opvattingen kenbaar worden gemaakt. Door voor het laatste te pleiten zijn er nogal wat zogenaamde multiculturalisten en relativisten ontmaskerd als ideologisch-absolutistische uniformisten!

4. Voor wie weet wat tolerantie werkelijk inhoudt kan '11 september' geen breuklijn vormen in de houding ten opzichte van moslims.

Het is onmiskenbaar dat de verhouding tussen 'het westen' en 'de islam' (vergeef me de generaliseringen) onder spanning is komen te staan door de verschrikkelijke gebeurtenissen van 11 september. Bleek die spanning in veel opzichten (en op veel plaatsen in de wereld) goed beheersbaar, toch waren er ook uitingen van wraak, van onbeheerste en ook ongerichte woede. Dat betekent ook dat over het vraagstuk van de integratie van moslims in westerse samenlevingen méér gezegd moet worden dan voorheen. Het valt niet te ontkennen dat de aanslagen aan dat vraagstuk in zekere zin een dimensie hebben toegevoegd, waarbij vurig te hopen valt dat de wijsheid wordt opgebracht om de repercussies zoveel mogelijk te beperken. Toch meen ik in het kader van het thema van dit artikel kort te kunnen zijn over '11 september'. Immers, als we tolerantie verstaan als wat ze in haar wezen is – een accepteren dat anderen over waarheid en de diepste levensvragen andere opvattingen hebben en daarom ook anders handelen –, dan is het ondenkbaar dat zieke geesten ons met hun terroristische misdaden anders zouden kunnen doen denken over tolerantie. Tolerantie ziet niet op daden als deze, die de vrijheid aantasten. Tolerantie heeft juist positieve betekenis voor de vrijheid: zij waarborgt vrijheid van anderen in plaats van haar te bedreigen of zelfs te vernietigen! In het besef dat dit voor sommigen makkelijk neergeschreven woorden lijken, zou ik toch staande willen houden dat de gebeurtenissen van 11 september niet van invloed behoren te zijn op ons denken over tolerantie of op de praktijk van het samenleven van de cultuur van het westen (meer specifiek de christelijke cultuur) en de islam. Het is ook in dit licht dat ik met bezorgdheid kennis heb genomen van de pleidooien van een aantal politici om straffer op te treden tegen fundamentalistische moslims die zich schuldig maken aan discriminerende handelingen of uitingen. Zoals hiervoor gesteld hebben we in Nederland een zorgvuldige procedure met bijpassende straffen voor situaties waarin mensen bepaalde uitlatingen als kwetsend of discriminerend ervaren. We moeten oppassen dat we in de nasleep van 11 september orthodoxie, fundamentalisme, onverdraagzaamheid en zelfs terrorisme als vanzelfsprekend in elkaars verlengde gaan zien en daarmee de tolerantie zelf op het spel zetten!

5. De feitelijke religieus-culturele pluraliteit mag niet leiden tot een moreel-indifferente neutraliteit bij de overheid of pluralisering van onze rechtsorde.

Dat brengt mij tenslotte bij de vraag of het geen aanbeveling zou verdienen om een extra stap te zetten met het oog op de integratie van moslims en daartoe meer dan tot dusverre ruimte te maken voor andere religies. De meest opmerkelijke bijdrage over deze kwestie is afkomstig van SGP-senator Holdijk, die in dit opzicht de punten van de erkende christelijke feestdagen en de ambtseed noemde als terreinen waar 'christelijk Nederland' zou moeten willen inschikken voor de moslim-medelanders in onze multiculturele samenleving. Dit standpunt mag verrassend heten, waar tot dusverre de ChristenUnie en de SGP zich eensgezind hebben gekeerd tegen vergelijkbare pleidooien van anderen. Zo herinner ik mij de discussie met toenmalig minister Dijkstal van Binnenlandse Zaken, die tijdens een debat een lans brak voor het ter discussie stellen van de zondag als publiek erkende rustdag en eigenlijk het liefst zag dat we naast de Zondagswet ook een 'Zaterdagswet' en een 'Vrijdagswet' zouden krijgen, voor respectievelijk onze joodse en islamitische landgenoten. (Overigens zegt die zelfde Dijkstal nu, in een interview in Elsevier van 5 januari, dat het idee van de PvdA om Hemelvaartdag in te ruilen voor een islamitisch feest een heel slecht idee is: "Daar moeten we natuurlijk niet aan gaan tornen, waarom zouden we? (…) Ik ben er zeer op tegen." Het kan kennelijk verkeren.) De erkenning van de godsdienstvrijheid is voor mij onopgeefbaar. Deze heeft echter – net als alle in de Grondwet erkende fundamentele grondrechten – eerst en vooral betrekking op de vrijheidssfeer van burgers die door de overheid in haar handelen in acht genomen moet worden. Grondrechten maken deel uit van een bepaald nationaal bestel, een rechtsorde, met een eigen geschiedenis, waardoor zij gestempeld is. Er is geen reden om geforceerd te streven naar een in alle opzichten 'gepluraliseerd' rechtssysteem, waarin alle in de samenleving voorkomende religies en levensbeschouwingen zich in gelijke mate kunnen herkennen. Dat mag dan politiek-correct lijken, het is tegelijk onhistorisch, ongewenst, praktisch gezien onrealistisch en geen wezenlijke bijdrage aan de integratie. Ik zeg daar wel iets bij. Wat de ambtseed betreft: daar is wat mij betreft wel aanleiding om ons te bezinnen in de richting die ook door Holdijk wordt gewezen. Daar gaat het immers niet primair om het rechtsbestel en de publieke ordening, maar om een persoonlijke eed met – zeker! – een publieke betekenis. Daar ligt ook een verschil met de kwestie van de feestdagen. Nu moet Holdijk worden toegegeven dat tegen het 'afstaan' van bijv. een tweede feestdag goed beschouwd geen zware principiële bezwaren in stelling zijn te brengen. In dit opzicht is er weer een groot verschil met de discussie over de zondag. Tegelijkertijd valt mijns inziens niet serieus vol te houden dat de integratie van moslims in ons land en in onze cultuur er werkelijk mee gediend is als we 2e Pinksterdag 'afschaffen' en in plaats daarvan één islamitische feestdag (laten) kiezen die voor erkenning als vrije dag in aanmerking komt. Ik heb geen enkele behoefte om hierover denigrerend te doen, maar het heeft toch iets weg van het toewerpen van een kluifje om een bevolkingsgroep tevreden te stellen. Wat hiervan zij: met tolerantie heeft het weinig tot niets te maken. Want dat gaat, zoals we zagen, over het wezenlijk ruimte bieden aan andere overtuigingen, zelfs (of beter: juist) als die afwijken van de onze. Dan is tolerantie een deugd.

Door mr. A. Rouvoet, lid van de Tweede Kamer voor de ChristenUnie

Gepubliceerd in DenkWijzer 2002, 1