In eten en genen-debat is er meer dan nut voor de mens

In eten en genen-debat is er meer dan nut voor de mens

In eten en genen-debat is er meer dan nut voor de mens.jpg

7 december 2001 by Henk Jochemsen (directeur)

De natuur en de schepselen hebben een waarde die onafhankelijk is van hun directe nut voor de mens. Deze benadering komt in het nationale debat over 'Eten en genen' onvoldoende uit de verf. In het debat gaat het om de vraag 'onder welke voorwaarden en omstandigheden de Nederlandse bevolking genetisch gemodificeerd voedsel aanvaardbaar vindt'. Het Contact Christen-Agrariëërs vindt dit een te smalle vraagstelling.

Aan het nationale debat over 'Eten en genen', dat door de regering is aangezwengeld en georganiseerd wordt door de commissie-Terlouw, wil het Contact Christen Agrariëërs (CCA) graag een bescheiden bijdrage leveren. Met de probleemstelling - 'Nagaan onder welke voorwaarden en omstandigheden de Nederlandse bevolking genetisch gemodificeerd voedsel aanvaardbaar vindt' - zijn wij niet gelukkig. In deze vraag ligt de principiëële aanvaarding reeds besloten van genetische modificatie van landbouwgewassen en eventueel van dieren die worden gebruikt ten behoeve van voedselproductie. Terwijl die voor ons juist ter discussie zou moeten staan. Dit wordt nog versterkt, doordat de commissie-Terlouw het debat heeft aangezwengeld met het ter discussie stellen van enkele voorbeelden van genetische modificatie van dieren of planten die worden gebruikt in de productie van voedsel. Wij kunnen ons voorstellen, dat dergelijke voorbeelden zijn gebruikt om het onderwerp grijpbaarder te maken voor het publiek. Maar het nadeel is, dat noemen van die voorbeelden het debat richt op al dan niet aanvaardbare toepassingen van genetische modificatie met hun voor- en nadelen, in het bijzonder voor de voedselveiligheid. Dat is evenwel een te smalle vraagstelling.

Geen garanties

Op zichzelf is het goed, dat wordt nagedacht over consequenties van genetische modificatie voor voedselveiligheid. De belangrijkste constatering op dit punt is overigens, dat over een mogelijk verband tussen genetische modificatie van gewassen en voedselveiligheid nog zeer weinig bekend is. Een rapport van het Wagenings wetenschappelijk instituut PRI toont aan, dat er nog te veel hiaten zijn in de kennis van de diverse processen om over consequenties van genetische modificatie voor voedselveiligheid betrouwbare uitspraken te doen. Dit betekent dat dus beslist geen garantie gegeven kan worden, dat ggo-voedsel veilig is. Zeker niet bij langdurig gebruik op langere termijn. Maar voor ons is voedselveiligheid niet het enige risico, dat in aanmerking genomen moet worden bij de beoordeling van de wenselijkheid van ggo in de landbouw. Tenminste moeten ook mogelijke milieuschade en landbouwkundige effecten op langere termijn in aanmerking worden genomen, waaronder bijvoorbeeld genetische erosie in ontwikkelingslanden en sociaal-economische effecten zowel in westerse als in ontwikkelingslanden (zie ook verder).

Wat voor landbouw?

Een belangrijke vraag, die voorafgaat aan de vraag onder welke voorwaarden genetische modificatie in de landbouw aanvaardbaar zou zijn, is wat voor soort landbouw we willen. Daarachter ligt weer de vraag naar de fundamentele verhouding tussen mens en natuur. Zien wij de natuur vooral als al die dingen die ter beschikking staan van de mens om naar eigen inzicht te gebruiken en ten nutte te maken? Dit is de verhouding waaruit de moderne natuurwetenschappelijke en technisch gefundeerde hoog-technologische moderne landbouw voortkomt. Of is de natuur voor ons iets dat van een hogere en grotere orde is dan het menselijke bestaan, en waaraan wij ons als mensen moeten onderwerpen en aanpassen? Deze houding treffen we wel aan binnen de natuur- en milieubewegingen. Voor de meeste vormen van hedendaagse landbouw is daarin weinig plaats.

Eigen waarde

Wij staan een andere benadering voor, die niet een gulden middenweg is tussen de beide bovengenoemde benaderingen. Wij zien in de natuur ten diepste Gods schepping. Daarom heeft de natuur en hebben de schepselen een waarde die onafhankelijk is van hun directe nut voor de mens. Natuur en schepselen verdienen daarom respect. Dit wil niet zeggen, dat de mens die niet mag benutten voor levensonderhoud en verbetering van levensomstandigheden. Maar dat dient wel te gebeuren binnen regels van respect en goed beheer. Ingrijpen in de natuur mag, is soms zelfs aangewezen, omdat in de natuur zich ook de macht van het kwaad en de chaos openbaart. Maar de mens dient oog te hebben voor de eigen wetmatigheden en dynamiek in de natuur en bij de schepselen, en dient in zijn beheer daarmee te rekenen. Deze benadering strookt niet met een landbouw waarin de natuur, waaronder de dieren, wordt behandeld als slechts een economische productiefactor. Het rentmeesterschap is in deze benadering een centraal begrip, al moet dat dan niet eenzijdig economisch worden ingevuld. Typerend voor dat begrip is, dat de rentmeester niet de eigenaar is, maar dat hij verantwoording aan de Eigenaar moet afleggen.

Octrooien

In dit verband wijzen wij erop dat de grote problemen waarmee de landbouwsector in Nederland, maar ook in andere Europese landen te kampen hebben, in belangrijke mate zijn veroorzaakt door datgene wat aanvankelijk als haar succes werd gezien, namelijk schaalvergroting, intensivering, vertechnisering en productiemaximalisatie. Dat nu genetische modificatie als de oplossing van die problemen wordt aangekondigd, klinkt ons niet geloofwaardig in de oren. Achter die genetische modificatie zit nog altijd dezelfde mentaliteit, die juist via bovengenoemde processen tot de grote problemen heeft geleid. Daarmee ontkennen we overigens niet dat bepaalde specifieke toepassingen van genetische modificatie, wanneer die op een juiste wijze worden ingekaderd en genormeerd, niet een bijdrage zouden kunnen leveren aan een duurzame en verantwoorde ontwikkeling van de agrarische sector. Wij kunnen ons evenwel niet aan de indruk onttrekken, dat de agro-chemische multinationals zo geïïnteresseerd zijn in genetische modificatie, omdat dit inmiddels de mogelijkheid biedt tot het verkrijgen van octrooien op genetisch gemodificeerde planten en dieren. Dit biedt grotere winstmogelijkheden dan wanneer men dergelijke octrooien niet zou kunnen verkrijgen, zoals in de veredeling tot nu toe het geval was. Maar het dreigt ook tot een veel sterkere genetische versmalling te leiden van de landbouwkundige basis voor de wereldvoedselproductie.

Industrie- of boer-gestuurd

Er dient oog te zijn voor de regionale en locale omstandigheden. Dit geldt ook voor de mogelijkheden van de natuur en van de agrarische cultuur en de daartoe behorende sociale verbanden. Dit betekent dat wij een landbouw die geheel wordt aangestuurd door agro-chemische multinationals, afwijzen. Een dergelijke landbouw is immers een eenvormige landbouw, die in het gunstigste geval voorbijgaat aan landelijke en regionale verschillen en die verschillen in de meeste gevallen geweld zal aandoen.

Boer centraal

Niet de agro-chemische en andere industrieëën dienen het landbouwbeleid en het karakter en de organisatie van de agrarische productie te bepalen. Wij pleiten ervoor om de boer en zijn agrarische onderneming centraal te stellen. Aan het vakmanschap van boeren, zowel wat betreft kennis van zaken van grond, gewassen en vee in hun eigen omgeving, als wat betreft hun ondernemersschap, dient recht gedaan te worden. En dat niet alleen ter wille van die boeren, hun gezinnen en andere betrokkenen, maar ook met het oog op verantwoorde en duurzame agrarische productie. De ruimte ontbreekt hier om dit verder uit te werken. Maar voor ons ligt hier een zeer wezenlijk punt, waaraan in de hele discussie over genetische modificatie in de landbouw niet voorbij gegaan mag worden.

Door Henk Jochemsen en Johan van de Bor. Henk Jochemsen is onderzoeksleider bij het Instituut voor CultuurEthiek en lid van het CCA. Johan van de Bor is voorzitter van het CCA. Een nadere beschouwing over de moderne biotechnologie is te vinden in Toetsen en begrenzen, H. Jochemsen (red.), uitgave Wetenschappelijk Instituut ChristenUnie, Amersfoort, en Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 2000.

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad, 07-12-2001