Klem in een ‘tolerante’ samenleving

Klem in een ‘tolerante’ samenleving

Klem in een ‘tolerante’ samenleving.jpg

11 december 2000 by Kars Veling (lijsttrekker)

Onderstaand opinie-artikel van Kars Veling, lijsttrekker voor de ChristenUnie bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2002, is verschenen "De lege tolerantie: over vrijheid en vrijblijvendheid in Nederland". In deze bundel onder redactie van Marcel ten Hooven staan naast de bijdrage van Veling ook bijdragen van Jan Willem Sap, Paul Cliteur, Kees Schuyt, Andreas Kinneging, Anton Zijderveld, James Kennedy, Pieter Hilhorst e.v.a. 2001, Uitgeverij Boom, Amsterdam ISBN: 90 53526927, Kars Veling, 11 december 2000

Er was eens in een ver en warm land een leefgemeenschap waarin de mensen ruzie kregen over kleding. Welke dracht was eigenlijk passend binnen de groep? Sommigen hechtten veel waarde aan traditionele kledij. Anderen maakten zich sterk voor bij-de-tijdse mode. Er was ook een groeiende groep die het liefst helemaal geen kleren zou dragen. De meningsverschillen leken niet te overbruggen. Toen kwam iemand met een lumineus idee. Binnen de gemeenschap zou tolerantie het leidende beginsel moeten zijn. Dat wil zeggen dat niemand een ander enig kledingsvoorschrift zou moeten opleggen. Dus zou iedereen naakt moeten gaan, want dan was iedereen gelijk. Wie zich zou willen onderscheiden door wel kleren te dragen, moest daarvoor de ruimte hebben. Maar uiteraard wel terughoudend; het liefst binnenshuis. Toen de voorstanders van dit plan, die toevallig uit de groep naturisten afkomstig waren, ontdekten dat de traditionele leden van de gemeenschap er grote bezwaren tegen hadden, waren ze teleurgesteld. En ze vroegen zich ernstig af hoever de gemeenschap moest gaan in het verdragen van de onverdraagzamen.

Wat is tolerantie?

Een tolerante samenleving ontwikkelen en in stand houden is lastiger dan veel mensen denken. Er bestaat namelijk geen boven elke discussie verheven onderscheiding tussen algemeen verplichtende waarden enerzijds en persoonlijke voorkeuren en eigenaardigheden anderzijds, op basis waarvan tolerantie kan worden gedefinieerd. Er is ook geen evident, eenduidig model van staat en samenleving waarin tolerantie zich ongestoord kan ontwikkelen. Helaas levert tolerantie geen garantie voor harmonie.
Wie oog wil krijgen voor deze complicaties, moet niet te rade gaan bij de spraakmakende, zichzelf weldenkend achtende meerderheid. Bijna vanzelfsprekend vindt deze meerderheid zichzelf gematigd en - binnen redelijke grenzen - verdraagzaam. Het is leerzaam aan mensen uit culturele en religieuze minderheden te vragen naar de betekenis van tolerantie, aan mensen die zichzelf voornamelijk ervaren als objecten van tolerantie.
In dit artikel wordt gezocht naar het perspectief van de afwijkende minderheid. Ik ga in op de twee complicaties die ik noemde. De ene betreft de betekenis van afwijkende culturele en religieuze waarden voor de identiteit van mensen en voor hun participatie in de samenleving. De andere gaat over de vraag wat een tolerantie samenleving is en hoe de rechtstaat deze kan beschermen. Alvorens daaraan te beginnen, wil ik het begrip tolerantie wat nader beschouwen.
 
Het is goed te beseffen dat tolerantie te maken heeft met macht. Wie tolerant is, heeft iets te kiezen. Hij geeft bewust ruimte aan wat anders is. Een machteloze kan weliswaar het gevoel hebben dat hij veel moet verdragen. Maar veel moeten verdragen is niet hetzelfde als tolerant zijn. Hij heeft immers geen keuze. Nu functioneren mensen in tal van configuraties, waarin de verdeling van macht sterk verschillen kan. Een vreemdeling kan in de samenleving gedwongen zijn te accepteren dat veel anders gaat dat hij juist vindt. In zijn privé-sfeer kan hij een eigen stijl handhaven en komt hij voor de vraag te staan in hoeverre hij tolerant wil zijn jegens mensen die daarop inbreuk maken.
In dit artikel concentreer ik me op tolerantie in de samenleving. Dat wil zeggen op de wijze waarop degenen die macht (formeel of informeel) uitoefenen in de samenleving omgaan met minderheden. En ik heb daarbij met name culturele en religieuze minderheden op het oog.
Michael Walzer noemt in zijn essay over tolerantie[1] een aantal typen. Hij onderscheidt verschillende houdingen die iemand kan innemen tegenover het afwijkende. We kunnen het anders-zijn van iets of iemand in arrend moede accepteren om strijd te vermijden. Tolerantie is dan berusting. Verdraagzaamheid kan ook neerkomen op een welwillende onverschilligheid. Een derde mogelijkheid is tolerantie vanuit de principiële erkenning dat de ander rechten heeft, "zelfs als hij deze rechten op een onaangename wijze uitoefent". Tolerantie kan ook gepaard gaan met openheid, nieuwsgierigheid en zelfs een zeker respect. Tenslotte noemt Walzer nog "de enthousiaste bekrachtiging van het anders-zijn", maar hij tekent daarbij aan dat het de vraag is of 'tolerantie' hier wel een goede typering is. Kun je tolereren wat je in feite beaamt?
Het is een verhelderende indeling die Walzer geeft. Ik geef zijn 'schaal van het continuüm van tolerantie' echter vooral weer om te laten zien wat er niet in voorkomt. Wat tolerantie ook kan zijn, in ieder geval niet een geforceerd relativisme. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar in onze Nederlandse samenleving (om me daar maar toe te beperken) wordt relativisme – als voorwaarde voor maatschappelijke participatie – nogal eens voorgesteld als tolerantie. Tolerantie houdt dan in – om de termen van Walzer te gebruiken – dat het anders-zijn van minderheden enthousiast wordt bekrachtigd, maar wel onder de voorwaarde dat zij hun positie ten opzichte van de culturele hoofdstroom relativeren. Minderheden kunnen dan worden verwelkomd als folkloristische bijdrage aan de multi-culturele samenleving.
 
Ik zei al eerder dat tolerantie geen garantie biedt voor harmonie. Conformisme – al dan niet opgelegd – heeft wat dit betreft meer te bieden. Wie ruimte wil bieden aan wat anders is, moet rekening houden met verschillen en wellicht confrontaties incalculeren.
En  tolerantie heeft uiteraard grenzen. Ook in een rechtsstaat waarin vrijheidsrechten zijn gewaarborgd, zal tolerantie geen absolute norm kunnen zijn. Er zullen grenzen moeten worden gesteld.
Maar wie vindt dat iets of iemand niet getolereerd kan worden, moet zijn normatieve en normerende visie hardop verdedigen. Hij moet het inhoudelijke debat maar aangaan, ook als zijn visie cultureel relativisme inhoudt of laïcisme, d.w.z. de doctrine dat godsdienst in het openbare leven geen invloed behoort te hebben. In ieder geval is een verwijzing naar de waarde van tolerantie hier niet toereikend.

Onderscheid tussen smalle en brede moraal

Deelnemers aan de samenleving hoeven het niet over alles eens te zijn. Overeenstemming over bepaalde basis-waarden is voldoende. Deze stelling lijkt evident. Maar consensus over de concretisering ervan is niet altijd gemakkelijk te bereiken. Een gedachtegang die daarbij lijkt te kunnen helpen is de onderscheiding van een smalle en een brede moraal. De smalle moraal vormt de basis van de samenleving. Over de inhoud ervan zijn alle weldenkende mensen het met elkaar eens zijn. Daarbij hebben mensen privé ook nog een 'brede moraal' waaraan zij zichzelf houden en die buiten de eigen kring niet relevant is. Tot de smalle moraal behoort bij voorbeeld de afwijzing van geweld jegens medemensen. De afkeuring van het eten van vlees kan tot iemands particuliere set van normen behoren.
Of - om het anders te zeggen - in het geheel van waarden die mensen koesteren kunnen twee concentrische kringen worden onderscheiden. De binnenste kring is die van de humane waarden, die onafhankelijk van religieuze of culturele achtergronden geldig zijn. De buitenste kring is gevuld met waarden die helemaal niet absoluut gelden, dat wil zeggen met persoonlijke voorkeuren of groepsgebruiken, bij voorbeeld van religieuze aard.
Als het zó was, konden we de publieke samenleving inrichten op basis van de smalle moraal en konden we alle deelnemers vragen hun buitenste kring af te leggen alvorens zij zich in de publieke samenleving begeven. En dan was tolerantie ook simpel. Iedereen zou in de privé-sfeer de ruimte moeten hebben zijn brede moraal te volgen en de waarden in zijn buitenste kring te koesteren.
Maar zo ziet de mensenwereld er alleen maar uit vanuit de positie van een maatschappelijke meerderheid van verlichte relativisten die hun eigen moraal gemakshalve opvatten als de smalle en die de exotische of achterhaalde opvattingen van anderen vergelijken met hun eigen voorkeur voor jaren-zestig-muziek of met hun afschuw van alcoholvrij bier. Zulke opvattingen moeten kunnen, maar natuurlijk niet om er anderen mee lastig te vallen.
Wat in onze samenleving doorgaans tot de smalle moraal wordt gerekend, is niet in alle opzichten evident. Weliswaar zijn er veel normen die in de Nederlandse rechtsstaat buiten discussie staan. Op basis daarvan worden algemeen geaccepteerde grenzen gesteld aan tolerantie. Maar het is niet altijd gemakkelijk de smalle moraal boven de meningsverschillen in de brede moraal uit te tillen. Een paar voorbeelden. Aids is een verschrikkelijke ziekte en het is belangrijk mensen te waarschuwen voor het gevaar van besmetting. Maar het is natuurlijk voor veel mensen helemaal niet vanzelfsprekend dat daarvoor televisiespotjes worden gemaakt die seks voorstellen als een soort transactie ('als jij iets aandoet, dan doe ik iets uit') of als vrijblijvend spelletje ('zorg dat je altijd een condoom bij je hebt … of liever twee'). Een tweede voorbeeld. Het is in de ogen van velen goed dat bij reclame op straat terughoudendheid wordt betracht. Mensen moeten niet ongevraagd worden geconfronteerd met wat voor hen aanstootgevend is. Maar wat gaan we rekenen tot de smalle moraal voor de billboards? Ogenblikkelijk gaan de meningen verschillen. We moeten niet te preuts zijn, zegt iemand. Een ander vindt dat iets in principe altijd moet kunnen als het kunst is. Maar misschien is het beter geen religieuze propaganda toe te staan, zegt een derde. Blijkbaar zijn er in de publieke sfeer keuzes te maken, die onvermijdelijk te maken hebben met botsende morele opvattingen. Het is dus niet mogelijk om in het debat daarover bepaalde (door een meerderheid als bekrompen gekwalificeerde) inbrengen bij voorbaat uit te sluiten, omdat die zouden voortkomen uit een particuliere, brede moraal.
De smalle moraal is dus niet levensbeschouwelijk neutraal. Omgekeerd is wat wordt beschouwd als de brede moraal van mensen in veel gevallen niet af te doen als persoonlijke smaak of groepsgebruik. Wie vindt dat mensen die abortus provocatus als oplossing voor een ongewenste zwangerschap moreel afwijzen, anderen niet moeten lastig vallen met hun privé-opvattingen, begrijpt er niets van. Een morele overtuiging uit zich in een missie. Mensen willen anderen proberen te overtuigen van wat ze goed of slecht vinden. En zelfs kunnen ze pleiten voor overheidsregels paal en perk stellen aan wat zij als kwaad beschouwen. Opnieuw kan dus worden gesteld dat het speelveld voor het debat niet a a-priori kan worden ingeperkt tot wat een meerderheid beschouwt als de smalle moraal. Tolerantie is niet zo simpel.
Mensen zullen het als intolerant ervaren als hun minderheidsopvattingen worden uitgesloten van het debat over de morele inrichting van de samenleving, omdat hun opvattingen te absoluut zouden zijn of religieus gemotiveerd. Een plichtmatige betuiging van respect maakt dart natuurlijk niet goed. Het is tot daaraan toe te moeten accepteren dat een meerderheid een weg kiest die naar jouw diepe overtuiging verkeerd is. Maar goed, in een democratische rechtsstaat mag dat - behalve in extreme omstandigheden - van ieder gevraagd worden. Maar het is moeilijk te verteren dat je aan het debat helemaal niet hebt mogen meedoen, omdat jouw inbreng in de categorie 'brede moraal' of 'buitenste kring' werd ingedeeld.

Laïcisme

De voorstelling dat mensen als deelnemers aan de samenleving wel zouden kunnen afzien van hun levensbeschouwelijke of religieuze opvattingen, berust op een simplistisch en aanvechtbaar mensbeeld. Het is daarom ook goed kritisch te kijken naar een bij dat mensbeeld aansluitend samenlevingsmodel, dat wil zeggen naar de doctrine dat religie geen invloed in de openbare samenleving behoort te hebben, het laïcisme. Er zijn aanwijzingen dat dit laïcisme in ons land aan invloed wint.
Het Frankrijk van na de Revolutie geldt als de bakermat van het laïcisme. In een studie over burgerschap en de staat vergelijkt Rogers Brubaker Frankrijk met Duitsland[2]. Hij constateert dat burgerschap in de Duitse geschiedenis allereerst te maken heeft met het lidmaatschap van een volk, van een gemeenschap. De staat bevestigt als het ware het burgerschap dat al bestond. In Frankrijk heeft de staat een constituerende betekenis voor het burgerschap. De staat maakt burgers. Deze traditie gaat terug naar het centralistische ancien régime, maar veranderde na de Revolutie uiteraard van karakter. Kenmerkend voor het burgerschap in de Franse republiek was – en is – dat het weinig ruimte geeft voor groepsvorming en verscheidenheid, bij voorbeeld in culturele of religieuze zin. Brubaker stelt vast dat “while French nationhood is constituted by political unity, it is centrally expressed in the striving for cultural unity. Political inclusion has entailed cultural assimilation, for regional cultural minorities and immigrants alike”[3].
De revolutionaire politicus Jean Lambert Tallien proclameerde in 1795 dat er in Frankrijk geen vreemdelingen zijn dan de mauvais citoyens, de slechte burgers[4]. Het burgerschap schept belangrijke rechten, maar vraagt dan ook een veelomvattende loyaliteit. Wie burger wil zijn, past zich aan. Wat het burgerschap in de nieuwe republiek zou betekenen, werd in 1791 duidelijk tijdens het debat in de Assemblée over de grondwet. Met instemming van de meerderheid pleitte de afgevaardigde Clermont-Tonnerre voor de emancipatie van de Joden, maar wel onder voorwaarden. Hij stelde: “Men moet alles weigeren aan de Joden als een natie en alles geven aan de Joden als individuen”[5] . In 1944 constateerde Sartre dat de Franse ‘democraat’ nog steeds zo dacht. Hij schreef dat de Franse democraat de Jood als mens zal willen redden, maar tegelijkertijd vernietigt hij hem als Jood. Ruimte voor religieuze en culturele groepsvorming is er niet, althans niet in de openbare samenleving.
Walzer beschrijft in zijn boek over tolerantie Frankrijk als een ‘gecompliceerd geval’. Er is geen Europees land waarin de immigratie zo omvangrijk is geweest. Kenmerkend voor de Franse republiek is dat van de nieuwe burgers een verregaande assimilatie wordt gevraagd. In Walzers woorden: “De republikeinen proberen een universele en uniforme gemeenschap van burgers te handhaven en staan tolerant tegenover religieuze en etnische diversiteit, zolang deze wordt geuit in privé- en familiesituaties, geheel volgens de klassieke norm van de natiestaat”[6]. Tolerantie krijgt in dit perspectief een heel specifiek karakter. Bij voorbeeld worden religieuze invloeden in de publieke samenleving eigenlijk niet geaccepteerd.
Dit laïcisme met z’n voors en tegens met betrekking tot de positie van minderheden in de samenleving, kwam prominent aan de orde in een interessante gedachtewisseling die Frits Bolkestein in 1994 had met Mohammed Arkhoun, hoogleraar in Parijs en van Algerijnse afkomst[7]. Het gesprek concentreerde zich op de positie van Moslims in West-Europa, waarbij Arkhoun nogal eens refereerde aan de situatie in Frankrijk.
Bolkestein suggereert (via een citaat van een deskundige) dat de Islam niet in staat is de laïciteit te accepteren, die volgens hem is bedacht om de scheiding van kerk en staat tot stand te brengen en dus om te voorkomen dat iemand de orthodoxie van de kerk zou kunnen gebruiken om over anderen de baas te spelen. Arkhoun wil zich niet laten vangen in het dilemma van een totalitaire Islam, waarvan hij ook niets moet hebben, en het laïcisme, dat geen ruimte laat voor de religieuze identiteit van Moslims. “In Frankrijk geldt voor elk correct denken de laïciteit als sleutel. Van moslims wordt niet gevraagd, maar geëist dat ze hun leef- en denkwijzen verwereldlijken omdat zonder een dergelijke bekering, naar men zegt, de eenheid van de staat en het republikeinse ideaal in gevaar zouden kunnen komen”[8]. Opvallend is dat Arkhoun de geforceerde aanpassing aan de seculiere samenleving typeert als een gedwongen bekering! Niet alleen vraagt de Franse samenleving dat ook Moslims de wetten en de procedures van de rechtsstaat respecteren. Zij moeten eigenlijk in het openbare leven hun religie afleggen. Een argumentatie vanuit een religieus standpunt kan niet geldig zijn. In hun uiterlijk moeten Moslims op autochtone Fransen lijken, zoals blijkt uit felle reacties op vrouwen die hoofddoekjes willen dragen. Arkhoun verzet zich tegen de voorstelling van zaken dat de Franse cultuur in tegenstelling tot de Islam bij uitstek tolerant zou zijn. “Vanaf mijn zesde jaar heb ik de wrede confrontatie met de meest wereldlijke Franse cultuur moeten ondergaan in mijn dorp waarvan de horizon gekenmerkt werd door het gebergte van Djudjura: de confrontatie met de Franse onderwijzers in de jaren dertig en veertig”[9].
Nederland heeft een traditie die wellicht meer met de Duitse dan met de Franse verwant is. Nederlanders zijn staatsburgers, maar vanouds ook en misschien in hun beleving nog eerder leden van een religieuze en culturele gemeenschap. Toen de veelvormigheid van de samenleving toenaam, kregen de verschillende gemeenschappen in de Nederlandse samenleving en in de Nederlandse staat veel ruimte. Arkhoun kent de Nederlandse geschiedenis van de verzuiling. Hij wil tegenover Bolkestein niet de indruk wekken dat hij pleit voor verouderde structuren. Hij neemt afstand van de neiging die groepen kunnen hebben zichzelf in getto’s af te zonderen en vast te houden aan onwrikbare identiteiten. Maar als Fransman is hij onmiskenbaar jaloers is op de mogelijkheden die etnische en religieuze minderheden in Nederland hebben. Het Franse concept van integratie komt neer op assimilatie. De buitenlander dient zich “te laten omsmelten in de smeltkroes van de ondeelbare en onaantastbare wereldlijke republiek”[10]. In Nederland kunnen minderheden – binnen de kaders van de rechtsstaat – hun identiteit behouden en ontwikkelen.
Tot de identiteit van mensen behoort hun levensovertuiging, hun religie. Dat geldt niet alleen voor de meerderheid, maar ook voor minderheden. Wie van hen vraagt dat zij hun levensovertuiging, hun religie als kledingstukken afleggen, omdat anderen in de seculiere samenleving dat ook doen, doet een aanslag op hun integriteit.
Het komt mij voor dat de Nederlandse samenleving en daarin de Nederlandse politiek bezig is op te schuiven in de richting van het Franse model van de laïciteit. Weliswaar bestaan de mogelijkheden voor maatschappelijke participatie van groepen op basis van levensovertuiging nog altijd. En van tijd tot tijd wordt ook op de waarde daarvan gewezen met het oog op de integratie van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving. Maar de reserves groeien ook. Is groepsvorming, bij voorbeeld in het onderwijs, niet bedreigend voor de Nederlandse samenleving? Moeten we etnische en religieuze minderheden niet aanmoedigen zich te seculariseren? Dergelijke vragen hebben de sympathie van veel moderne Nederlanders.

Tolerantie is een lastige opdracht

Tolerantie is een belangrijke waarde. Respect voor anderen, ook voor minderheden wordt terecht als kenmerk van beschaving gezien. Probleem is echter dat veel mensen onvoldoende beseffen hoe lastig tolerantie is.
Lastig is dat het begrip tolerantie als zodanig geen uitsluitsel geeft over de grenzen van wat de samenleving kan en moet verdragen. Visies en belangen botsen. De vrijheid van de één kan een ander in het nauw brengen. Het debat daarover moet gevoerd worden op basis van uitwisseling van overtuigingen die moreel en levensbeschouwelijk zijn gemotiveerd.
En lastig is natuurlijk ook dat tolerantie op zichzelf geen garantie biedt voor harmonie. Ruimte geven aan minderheden kan lastige confrontaties opleveren, zeker waar deze minderheden hun ruimte gebruiken om actief te streven naar invloed in de samenleving.
 
Ik heb in dit artikel betoogd dat levensbeschouwelijk en religieus relativisme geen mogelijkheid biedt om deze lastige kwesties te omzeilen. Dat moge zo lijken omdat een gezamenlijk beleden relativisme ruimte biedt voor elk-wat-wils. Maar alleen voor wie bereid is het relativisme als basis te accepteren.
Sterke overtuigingen kunnen meerderheden verleiden tot totalitarisme. Maar ook het relativisme kan totalitaire trekken krijgen. Dat gebeurt als het gaat uitmaken wie toegang heeft tot de openbare samenleving en tot het debat over de inrichting van de samenleving. Een beroep op de waarde van tolerantie klinkt daarbij mooi, maar is in feite misleidend.

Noten:

[1] Michael Walzer, Tolerantie,  Uitgeverij Ten Have 1998, p. 19 e.v.
[2] Rogers Brubaker, Citizenship and Nationhood in France and Germany, Harvard University Press 1992.
[3] Brubaker, a.w., p. 1.
[4] Geciteerd via Brubaker a.w., p. 7, noot 21.
[5] Geciteerd via Walzer, a.w., p. 53.
[6] Walzer, a.w., p. 54.
[7] Frits Bolkestein en Mohammed Arkhoun, Islam & de democratie, uitgeverij Contact Amsterdam / Antwerpen, 1994.
[8] Bolkestein en Arkhoun, a.w., p 65.
[9] Bolkestein en Arkhoun, a.w., p 66.
[10] Bolkestein en Arkhoun, a.w., p. 123.