De staat, de dood en het soevereine
De staat, de dood en het soevereine
23 maart 2020 om 12:00
Van wie is de dood? Van God, zegt de een. Van mijzelf, zegt de ander. Deze vraag is politiek beladen vanwege het euthanasiedebat in Nederland. Wie mag er beschikkenover de dood? Voor- en tegenstanders zijn het fundamenteeloneens. Een common ground lijkt niet te bestaan. Interessant is daarom het nieuwste boek van politiek denker Paul Frissen: Staat en taboe. Politiek van de goede dood (2018). Daarin is de aanvliegroute niet ethisch, maar politiek-filosofisch. Verrassend genoeg laat de analyse van Frissen zich verbinden met het denken van Groen van Prinsterer. Dat helpt de ChristenUnie om oude intuïties nieuw leven in te blazen.
De politieke strijd tussen voor- en tegenstanders van euthanasie zit muurvast. Zoals bij platentektoniek lijkt het een kwestie van tijd tot de opgebouwde spanning tot uitbarsting komt. Spannend voor de betrokkenen, maar wie even uitzoomt ziet meer. Zowel voorstanders als tegenstanders van euthanasie beroepen zich in hun argumentatie op de staat, of eigenlijk op het publiek. Of het nu gaat om een verbod, om regulering of zelfs facilitering: de politiek moet het mogelijk maken. Dat brengt Paul Frissen, hoogleraar en auteur van diverse boeken over politiek en staat, ertoe om zich op dit debat te bezinnen vanuit de politieke filosofie.
Het niets van de staat | Het eigene aan politiek is, zo legt Frissen uit, dat het gaat over grenzen. Politiek creëert grenzen en de staat vormt de uitdrukking van die grenzen. Denk aan de landgrenzen van de staat Nederland, maar bijvoorbeeld ook aan de juridische grenzen die gelden binnen de rechtsstaat. Omdat de staatuitdrukking is van deze grenzen, vormt ze als het ware een hogere of omvattende orde. Ze ‘legitimeert’ de publieke en maatschappelijke omgang tussen mensen.
Met die orde van de moderne staat is volgens Frissen iets bijzonders aan de hand. De orde van de staat bepaalt en legitimeert het publieke leven, maar wie of wat legitimeert de legitimiteit? “Niets”, zo luidt het antwoord. Voor de moderne staat geldt volgens Frissen in politiek filosofisch opzicht dat ze niet wordt bepaald of gelegitimeerd door een nog hogere orde. Natuurlijk kun je vinden dat er hogere maatstaven zijn, zoals het geloof in God. Echter, in politiek opzicht zijn deze niet bindend zoals de staat dat wel is. Iemand kan zich ongestraft op het standpunt stellen dat de staat geen goddelijke fundering kent. Als hij echter de statelijke legitimiteit zelf betwist, zal hij te maken krijgen met de ‘sterke arm der wet’.
Dit brengt Frissen ertoe om het geweldsmonopolie te benoemen als een ‘eerste en laatste grond’ van de staat. Omdat we deze eerste en laatste grond niet kunnen funderen in een bindende, nog meer omvattende orde, berust deze als het ware op zichzelf. Daarom begrijpt Frissen de staat niet in ethische maar in esthetischezin. De staat is eerder vorm dan inhoud. Moderne, democratische politiek is eigenlijk een continu vormgevingsproces. Frissen legt dit uit aan de hand van het begrip ‘symbolische orde’. Dat wat vormgegeven wordt, is de orde van het samenleven. Al doende geven we in de politiek vorm aan de samenleving, en dat proces kan geslaagd of minder geslaagd zijn al naar gelang die samenleving vrij is of niet. Welnu, voor het in stand houden van die vrije samenleving is nodig dat de staat het geweldsmonopolie heeft. En daarmee zijn we waar Frissen naartoe wil, want het is nu juist dit statelijke geweldsmonopolie dat op het spel komt te staan in het euthanasiedebat.
Macht en staatsmonopolie | De be- staande euthanasiewetgeving, en zeker de voorgestelde uitbreiding daarvan, laat niet-statelijke actoren delen in het state- lijk geweldsmonopolie. Bij het doden van een mens, hoezeer ook op eigen verzoek en hoe pijnloos en zacht ook, gaat het per definitie over de inzet van macht en geweld. In onder meer het wetsvoorstel van D66 wordt de uitvoer van de dood bijvoorbeeld bij een levenseindebege- leider belegd. Deze moet euthanasie op eigen verzoek boven een bepaalde leeftijd voor iedereen mogelijk maken. Deze in- zet van macht is volgens Frissen echter nu precies iets waarvan het monopolie bij de staat zelf moest liggen. Dit was immers het dragende element van de vrije samenleving. Frissen spreekt daarom van een taboe: hier raken we aan een ‘heilige’ ordening. De staat mag de mogelijkheid van het inzetten van geweld niet delen met anderen, want dan ondergraaft ze haar eigen symbolische orde. We kunnen in politieke zin alleen vrij zijn – vrij van druk, vrij van elkaars dwingende opinies, vrij om eigen keuzen te maken – als de bepalende grenzen van leven en dood niet in onze eigen hand liggen. Dat lukt dus alleen wanneer de staat zelf die grenzen bewaakt. Frissen verwijt de voltooid leven- voorstanders dat hun verzoek geen stand houdt. De autonome burger kan niet datgene wat zijn autonomie überhaupt mogelijk maakt, de staat, inzetten om er een eind aan te maken. En dat is wel wat er gebeurt in het euthanasiedebat. Want wat vraag je eigenlijk precies als je euthanasie (verder) wilt legitimeren? En, belangrijker nog, aan wie vraag je dat? Het beroep op autonomie dat vaak doorklinkt in deze vragen heeft iets paradoxaals. Zo autonoom is die autono- mie blijkbaar niet, als die moet worden toegekend.
Deze paradox laat zien dat hier meer speelt dan autonome individuen alleen. De gevraagde autonomie bestaat nu juist pas bij gratie van de vrije samenleving, en deze wordt in stand gehouden door het statelijk geweldsmonopolie. Niet voor niets noemt Frissen dat een ‘symbolische’ orde want ze bestaat alleen als we haar intact laten. Dat eerbiedigen de voltooid leven-voorstanders niet. Zij zagen als het ware aan de boomtak waarop ze zelf zitten.
Frissen maakt met zijn redenering duidelijk dat moderne waarden als zelfbeschikking, solidariteit of medeleven in politiek opzicht niet het laatste woord kunnen hebben. In wezen gaat het in de politiek altijd over het vormge- ven van onze onderlinge verhoudingen. Nogmaals, politiek is voor Frissen eerst en vooral een esthetisch en niet zozeer een ethisch gebeuren. De staat is niet zonder meer een instrument in handen van autonome burgers, en evenmin een instrument in handen van de kerk of van welke moraal dan ook. Veeleer is ze de orde die hetsamenleven van verschillende autonome burgers mogelijk maakt. Politiek handelen moet zich daar steeds rekenschap van geven.
Opgeblazen soevereiniteit leidt tot onvrijheid | De analyse van Paul Frissen laat zich verbinden met een oude notie uit het christelijke denken over politiek. In de politieke traditie van de Chris- tenUnie gaat het vaak over het begrip soevereiniteit. Soeverein zijn betekent ‘ongebonden zijn’, ‘aan de basis staan’ en ‘zelfbepalend zijn’. Soeverein zijn is bron van macht zijn. De grondlegger van christelijke politiek in Nederland, Guillaume Groen van Prinsterer, stelde dat demoderne mens zelf soeverein wil zijn. In de idealen van de Franse Revolu- tie zag Groen een poging om te komen tot ‘volkssoevereiniteit’. Volgens Groen is dat een kwestie van revolutie en onge- loof, want alleen God is daadwerkelijk soeverein. De mens kan niet soeverein zijn. Waar hij dat toch probeert, daar is sprake van revolutie – en van revolutie komen ongelukken. Groen van Prinsterer waarschuwde dat wie denkt dat het volk soeverein is, geen principiële begrenzingen meer heeft voor het politiek handelen. Wie soeverein is, mag immers alles bepalen. Uit naam van grote idealen kan dan het meest vergaande voorstel worden verdedigd. Ongetwijfeld zou Groen in de hedendaagse debatten over euthanasie het gelijk van deze stelling bevestigd zien. Wie zelf soeverein wil zijn, blaast zichzelf als het ware zover op dat alle politieke ‘ademruimte’ verdwijnt – al- lereerst voor de politieke tegenstander, maar op den duur ook voor jezelf. Zodoende verdwijnt datgene wat we benoemen met politieke vrijheid. De soevereiniteit omzelf te beslissen over de eigen dood kan de maatschappelijke vrijheid van leven wel eens teniet blijken te doen. Hoe vrij is het leven als euthanasie een maatschappelijk geaccepteerde en zelfs gelegitimeerde optie is?
Aan de hand van Frissen valt er nieuw licht op de oorspronkelijkheid van Groen van Prinsterer. Frissen laat in de seculiere taal van dehedendaagse politieke filoso- fie hetzelfde zien als wat Groen van Prin- sterer stelde: het menselijk handelen kent begrenzingen en wie die niet eerbiedigt, vernietigt zijn eigen vrijheid. Soevereini- teit ligt niet bij de mens maar buiten hem. In de politiek moeten mensen zich daar steeds opnieuw rekenschap van geven willen ze hun politieke vrijheid niet ver- liezen. Symbool hiervan is voor Frissen de staat. De staat symboliseert datgene wat de mens niet kan zijn: soeverein.
In het euthanasiedebat betoont Frissen zich daarmee een bondgenoot tegen verruiming van de wettelijke moge- lijkheden tot euthanasie. Vragen om verruiming van de mogelijkheden tot euthanasie met een beroep op persoonlijke vrijheid is gevaarlijk, omdat dit ver- zoek uiteindelijk diezelfde persoonlijke vrijheid onder druk zet. Frissen trekt dan ook de conclusie dat de nieuwste voorstellen rond het thema euthanasie weerwoord verdienen. Sterker nog, Fris- sen bepleit zelfs een aanscherping van de huidige euthanasiewetgeving. In de huidige maatschappelijke constellatie dreigt volgens hem namelijk onmiskenbaar het gevaar van het hellend vlak.
Vrede, vrijheid, voorzichtigheid De argumentatie van Frissen kan de ChristenUnie helpen om de bronnen waar ze zelf uit put opnieuw kleur te geven in het hedendaagse politieke debat. Samengevat luidt de les van Frissen dat politiek nooit immanent mag worden, maar dat ze zich altijd ook rekenschap moet geven van de dimensie van het soevereine zelf. We kunnen onszelf niet dragen. Dat bewust- zijn is nodig om te voorkomen dat we onszelf en onze eigen issues te belangrijk maken. Waar dat inzicht verloren raakt, dreigt de staat slechts een vehikel van allerlei menselijke waarden en ideeën te worden. Hoe verheven zaken als zelf- beschikking, solidariteit of barmhartig- heid ook zijn, ze vormen niet het laatste woord. Politiek gaat ten diepste over het in balans houden van de samenleving. De staat is uitdrukking van een orde die het samenleven bewaakt. In de uitwerking van politieke idealen, hoe goed ze ook zijn, is het steeds zaak om ook gericht te zijn op het ‘open’ of ‘vrij’ houden van de politieke verhouding. Politieke idealen over barmhartigheid, solidariteit of recht moeten altijd hand in hand gaan met vrijheid, vrede en een zekere voorzichtig- heid. Dat geldt voor het debat over eutha- nasie, net zo goed als voor discussies over bijvoorbeeld het klimaat, de verdeling van vluchtelingen of sociale gerechtig- heid. Het is steeds belangrijk voorzichtig te zijn met het inzetten van staatsmacht om het goede levenmogelijk te maken. Politiek gaat niet over het goede leven, maar is daaraan slechts dienstbaar.
We hoeven onszelf niet te dragen, en kunnen dat ook niet. De samenleving, de wereld, het leven: ze zijn uiteindelijk niet van ons, net zomin als de dood. Het is de verdienste van Frissen dat hij dit perspectief inbrengt in het euthanasie- debat. Aan de ChristenUnie de taak om dat aan de hand van haar eigen bronnen ook op andere terreinen te doen.