Een gamechanger in de politiek
Een gamechanger in de politiek
23 januari 2020 om 12:00
Wie was Abraham Kuyper (1837-1920)? Velen in de kring van de ChristenUnie zullen van hem gehoord hebben, maar ondertussen ook niet precies weten wat hij heeft betekend voor de politiek. Was hij een politicus? Van deze onkunde kun je sikkeneurig worden, maar het is de wet van de geschiedenis: opgaan, blinken en verzinken. Eens vallen we allen ten prooi aan de vergetelheid. Het is naast de inmiddels naamloze miljoenen van zijn tijdgenoten dus überhaupt bijzonder dat Kuypers naam nog klinkt. Met enkele andere Nederlandse politici van ruim een eeuw geleden figureert hij nog in ons collectieve geheugen. Er zijn straten naar hem vernoemd, hij heeft een standbeeld in Maassluis. Zijn naam valt elk jaar in parlementaire debatten, wat minder vaak dan die van Thorbecke, maar hij laat tijdgenoten Schaepman en Troelstra ruim achter zich. Kuyper is, kortom, een grote naam in ons politieke pantheon.
Politicus | Maar was Kuyper wel een politicus? Over die vraag lopen de meningen uiteen. Ja, hij was actief in de Nederlandse politiek, maar in mindere mate dan je wellicht zou denken voor iemand die de eerste politieke partij in ons democratische bestel oprichtte: de Antirevolutionaire Partij (1879). Partijstichters lijken in onze tijd landelijke politici bij uitstek. Denk aan Thierry Baudet, Geert Wilders, Hans van Mierlo en Jan Marijnissen. Ze hebben allen een politieke partij opgericht en zitten of zaten voor die partij permanent aan het Binnenhof. Zo niet Kuyper.
Voor een van de meest vooraanstaande politici van zijn tijd was hij daar betrekkelijk weinig.
Kuyper was Tweede Kamerlid van 1874 tot 1877, van 1894 tot 1901 en aansluitend minister-president tot 1905. Daarna werd hij opnieuw Tweede Kamerlid van 1908 tot 1912 en Eerste Kamerlid van 1913 (toen hij reeds 75 jaar was) tot 1920. Dus hij was veertien jaar Tweede Kamerlid, zeven jaar eerste Kamerlid en vier jaar minister-president. Het is bij elkaar opgeteld niet weinig, maar voor iemand die bijna vijftig jaar de landelijke politiek beheerste, bracht hij slechts de helft van die periode aan het Binnenhof door. Vooral de lange periode van afwezigheid van 1877 tot 1894 is opvallend.
Kuyper was geen parlementariër in hart en nieren, zoals bijvoorbeeld zijn (aanvankelijke) partijgenoot Alexander de Savornin Lohman; die zat van 1879 tot 1921 veertig jaar in de Tweede Kamer. Kuypers mindere geschiktheid als Kamerlid bleek vooral in zijn eerste periode. Hij liep veel te hard van stapel en ging als een angry young man tekeer tegen alles wat liberaal of conservatief was. Dat viel om meer dan een reden slecht in de Kamer. Hij was te aanmatigend. Zijn eerste grote Kamerrede duurde erg lang en hij diende toen bovendien bru- taal meteen een amendement in, iets wat ‘parlementaire ketterij’ werd gevonden. Daarnaast beheerste hij het politieke spel niet. Het was geven en nemen in de Kamer en dat gemanoeuvreer lag hem niet. Hij was een macher, ging doelgericht te werk en wilde zijn gelijk afdwingen.
Publiek | Kuyper was nooit echt als een vis in het water in het parlement omdat hij op een nieuwe wijze politiek bedreef.
De Tweede Kamer was tot in de jaren zeventig van de negen- tiende eeuw een soort herensociëteit, waar redelijke heren (de meeste waren academisch gevormd en behoorden tot de bezit- saristocratie) via een redelijke discussie tot een redelijk besluit kwamen. Het was kalm, emoties hield men het liefst weg, evenals het straat- rumoer. Kamerleden spraken zonder last of ruggenspraak, niet namens een deel van de kiezers. Kuyper was uit ander hout gesneden. Hij zette zijn retorische talent en scherpzinnigheid met zijn emotie kracht bij. Dat deed stof opwaaien in het parlement.
Maar het was toch vooral de inhoud van zijn betoog dat tegen de haren instreek. Kuyper sprak in de eerste plaats wel degelijk namens een volksdeel, een deel zelfs dat grotendeels geen stemrecht bezat. En ten tweede was hij niet uit op de consensus die het redelijke debat in de Kamer beoogde. Kuyper was en zou altijd blijven de man van het conflict, van het debat. Hij geloofde niet in de façade van eensgezindheid die via de weg van de re- delijkheid werd opgetrokken, maar legde juist principiële tegenstellingen bloot in de samenleving en in de politiek. Politiek was voor Kuyper de publieke onthulling van verschillen, niet de kunst van het compromis. Er viel in de politiek iets te kiezen, en Nederland moest voor de keuze worden gesteld. De Tweede Kamer moest niet langer een herensociëteit zijn, maar een debatarena.
Principes | Het ging Kuyper nooit om een concreet verschil alleen, maar altijd om de tegenstelling die permanent was. Dat was de verrassing van Ons program, het duizend pagina’s dikke boek dat hij in 1878 publiceerde als het programma van de Antirevolutionaire Partij: voor elk departement had hij een partijvisie ontwikkeld, die steeds tot gelding kon worden gebracht. De politiek was geen aaneenschakeling van losse issues, maar een permanente strijd tussen principes. In de politiek, maar ook in de journalistiek, in de kerk en in de wetenschap, is dit hem van het begin af aan tot diep in de twintigste eeuw en misschien wel tot op de dag van vandaag het meest kwalijk genomen: dat hij permanent principiële tegenstellingen benoemde en er conse- quenties uit trok. Dat leidde in de Neder- landse Hervormde Kerk in 1886 tot een kerkscheuring en tot het ontstaan van de Gereformeerde Kerken enkele jaren later. In de wetenschap kwam het tot de stichting van de Vrije Universiteit, in de politiek tot het oprichten van een geoliede partij – al- leen het woord partij deed de politici van de consensus, al gruwen – en tot een breuk met De Savornin Lohman in 1894 en het ontstaan van diens Christelijk-Historische Unie naast de Antirevolutionaire Partij.
Het sterkst komt de politieke afkeuring van Kuypers poneren van tegenstellingen naar voren in het begrip antithese. Als minister-president vanaf 1901 legde hij uit dat er in het land een principiële te- genstelling bestond tussen de christelijke en de ‘moderne’ levensopvatting. Die tegenstelling had hij niet zelf bedacht, zei hij. Die was voor ieder klip en klaar waar te nemen. Alles wat hij deed was die antithese zichtbaar maken. Misschien was deze waarneming – die in voorgaande jaren in verschillende bewoordingen ook al door hem was gemaakt – voor altijd begraven in de handelingen van de Tweede Kamer, ware het niet dat hij deze anti- these toen in partijpolitieke zin toepaste: die van de christelijke – protestantse en rooms-katholieke – partijen tegenover de niet-christelijke.
Dit leverde allerlei verontwaardiging op. Christenen in de liberale partijen voelden zich beledigd omdat ze voor ‘paganist’ werden uitgemaakt, de sociaal- democraten werden als antichristelijk weggezet (wat Troelstra niet was), vele protestanten waren nog te antipapistisch om de rooms-katholieken als bondgenoot te zien in de strijd tegen de seculiere we- reldbeschouwing en vele anderen vonden dat hij verdeeldheid zaaide.
Kuyper prikkelde altijd en dat is voor een minister-president niet de meest wenselijke eigenschap. De verkiezingen van 1905 hadden zodoende een persoon tot inzet: Kuyper, de kampioen van de christelijken of de breker van de nationale eenheid en solidariteit. Dat woord antithese had als een rode lap gewerkt en Kuypers antirevolutionaire opvolgers als minister-president Theo Heemskerk (1908-1913) en Hendrik Colijn (vijf keer in het interbellum) hebben de term daarom gemeden. Natuurlijk was Kuyper niet de enige die tegenstellingen aanwees of er mee werkte in de politiek, maar de uitge- sproken wijze waarop hij het deed heeft ervoor gezorgd dat het woord antithese hem is blijven aankleven.
Pluraal | Wordt hij daarmee recht gedaan? Ja en nee. Ja: hij was de man die in tegenstellingen dacht, ze eloquent kon aanwijzen en er consequenties uit durfde te trekken: ‘dare to stand alone, dare to make your purpose clear, dare to make it known’, zei hij in het parlement met een Engels vers. Aan dat motto was hij trouw. Maar toch ook: nee, dit is niet alles wat je over Kuyper zou moeten onthouden.
De keerzijde van Kuypers benoemen van tegenstellingen is dat hij niet alleen het bestaan, maar ook het recht van tegenpartijen erkende. Dit gold de door veel protestanten verachte rooms- katholieken, die hij vanaf 1888 als politieke medestander aanvaardde.
Naar het oordeel van veel protestanten sloot hij zo een ‘monsterverbond’, maar Kuyper is er nooit meer van terug geko- men. Dit gold ook de aan het Binnenhof met de nek aangekeken radicalen, de socialisten (zie ook het artikel van Matthijs van der Stoep verderop in dit nummer) en de joden. Terwijl menig protestant hen het burgerrecht liefst weer ontzegde, verdedigde Kuyper hun gelijkberechtiging. Hij onthield hun zijn christelijke kritiek op het jodendom niet, waarbij hij in die dagen gangbare antisemitische stereotypen – die ons nu rillingen bezorgen – hanteerde.
En waar liberalisme en socialisme tot dwingelandij moesten leiden, presenteer- de Kuyper het calvinisme, geworteld in de erkenning van de geestelijke vrijheid, als de enige basis voor een in levensbe- schouwelijk opzicht plurale samenleving.
Kuyper vierde de verschillen. Zijn aan- wijzing en erkenning van tegenstellingen impliceerde ook dat hij van die tegenge- stelde overtuiging dezelfde consequentie vergde, als waarmee hij zijn calvinisti- sche levensovertuiging op elk terrein vormgaf. Een jood die liberaal werd was hem een ergernis, een protestant die socialist werd ook. Hij had een mensvisie die gebouwd was op consequentie van opvatting en zag een samenleving voor zich waar iedere overtuiging de vrijheid zou hebben die uit te leven.
Dit betekende – weer een punt van ergernis voor vele van zijn mede-protestanten – dat Kuyper de idee losliet dat Nederland een christelijke natie was.
Natuurlijk kwam hem die idee wenselijk voor, maar het realisme dat hem typeerde bij het onderkennen en benoemen van principiële tegenstellingen, deed hem ook inzien dat Nederland geen christelijke natie was, maar een natie waartoe ook christenen behoorden. Ze hadden in zijn dagen nog de meerderheid, maar hij voor- zag dat de moderne wereldbeschouwing veldwinnend was.
Wat hij beoogde voor de Nederlandse samenleving was niet het maximale: een kerstening langs politieke weg – de kersteningstaak was bij Kuyper strikt voorbehouden aan de kerk die geheel vrij van de staat diende te zijn – maar het optimale: vrijheid en gelijkberechtiging voor iedere levensovertuiging, niet alleen in de privésfeer, maar juist ook in het publieke domein. In zijn vermaledijde kennen, niet de eenheid der natie prijsge- ven, geen bevoorrechting of miskenning uitoefenen, doch aan de beide antitheti- sche delen eenzelfde kans laten, evenals de vader van het huis de beide zonen, al verschillen ze in levensopvatting, gelijke- lijk zal steunen en voorthelpen.”
Om niet te vergeten | Was Kuyper een politicus? Jazeker. Hij was geen parle- mentaire junkie maar veranderde wel het politieke spel. Dankzij hem bepaalden niet sociaaleconomische verschillen de Nederlandse politieke tegenstellingen, zoals in menig ander land, maar levens- beschouwelijke. En dankzij dat accent is dit een land van politieke minderheden geworden, waar kleine partijen soms meeregeren en grote in de oppositie zit- ten en waar elke levensbeschouwing, ook die zonder macht of getal, in het publieke domein een gelijkwaardige plek krijgt.
Waar in Europa vond je in zijn tijd en nog lang daarna zo’n land? Kuyper schiep een adempauze van een eeuw, zo lijkt het vandaag terugkijkend en vooruitkijkend soms, tussen twee tijdperken van domi- nant liberalisme. Zo’n politicus vergeet je liever niet.
Prof. dr. George Harinck is hoogleraar geschiede- nis aan de Theologische Universiteit Kampen en de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij is directeur van The Neo-Calvinism Research Institute in Kampen. Hij maakte reportageseries voor de Nederlandse televisie over Abraham Kuypers reizen door het Midden-Oosten en de Verenigde Staten. Daarover publiceerde hij ook de boeken Aan het roer staat het hart (2015) en Varia Americana (2016).