De tirannie verdrijven

De tirannie verdrijven

1 december 2019 om 12:00 by Robert van Putten (onderzoeker)

Eindelijk staat het op de politieke agenda: de samenleving raakt overbelast. Na bijna tien jaar is dat signaal doorgedrongen tot in ‘Den Haag’ en zijn adviesraden, politieke partijen en ministeries betrokken op de problematiek van de prestatiemaatschappij. In 2019 ontstond zelfs Coalitie-Y, met als voorlopig hoogtepunt een gezamenlijk manifest van politieke partijen en jongerenorganisaties. Bijzonder is natuurlijk dat de ChristenUnie de kartrekker is van deze beweging. Toen ik vorig najaar in Groen (2018, nr.3) een pleidooi hield voor politieke actie tegen prestatiedruk, was ik tegelijkertijd uitgesproken sceptisch over de kans dat de politiek inderdaadspoedig in actie zou komen. Maar politiek is een onvoorspelbaar gebeuren. Toch ben ik niet enthousiast. Ik betwijfel zeer of de koers die Coalitie-Y en de overheidsadviesraden hebben ingezet zal leiden tot verlichting van prestatiedruk. Mijn zorg is dat probleemanalyses halverwege blijven steken en dat de maatregelen niet dwars genoeg zijn.

Twee rapporten | In de afgelopen anderhalf jaar zijn vooral twee belangrijke rapporten over prestatiedruk van overheidsadviesraden verschenen. In de zomer van 2018 verscheen van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) het rapport Over bezorgd. Maatschappelijke verwachtingen en mentale druk onder jongvolwassenen. Dit jaar kwam de Sociaal Economische Raad (SER), eveneens in de zomer, met het rapport Hoge verwachtingen: kansen en belemmeringen voor jongeren in 2019. Het eerste is een bescheiden essay met een puntige analyse, het tweede een omvangrijk rapport met veel data over verschillende aspecten van het leven (studie, werk, zorg, wonen). Hoe uiteen- lopend ook, de strekkingen van de analyses zijn vergelijkbaar  en liggen in elkaars verlengde. Een kleine analyse van deze rapporten helpt de blikrichting van ‘Den Haag’ (inclusief Coalitie-Y) te begrijpen. De kern van de RVS-analyse zit in de ondertitel: ‘maatschappelijke verwachtingen’. 
Prestatiedruk en burn-out onder twintigers en dertigers zijn volgens de Raad het gevolg van ‘dwingende maatschappelijke verwachtingen’. De huidige generatie jongeren krijgt een perfectie-ideaal opgelegd op alle fronten van het leven.De maatschappelijke eis is om succesvol te zijn op het gebied van carrière, familie, gezondheid, sport, relaties, enzovoort. Deze verwachtingen gaan bovendien gepaard met uniformiteit en ‘dwingende maatstaven’die reguleren wat het gewenste gedrag is. Dat wil zeggen, we hebben een heel ‘eng’ perspectief op succesvol leven en excellentie, wat volgens de Raad ook nog eenseenzijdig wordt gemeten en als dwingend wordt ervaren. Flexibiliteit en ondersteuning voor wie hierin niet goed mee kan komen ontbreken veelal. 
De oorzaken van prestatiedruk en burn-out zijn dus volgens de RVS niet primair medisch-psychologisch van aard en liggen niet binnen het individu. Prestatiedruk komt van buitenaf. Toenemende klachten over prestatiedruk hebben alles te maken met de maatschappelijke context waarin individuen zich begeven. Dat is een belangrijke innovatiein de probleemdiagnose. Tot dusver worden prestatiedruk en burn-out veelal als individuele problemen gezien, als persoonlijke tekorten, die met behulp van medicijnen, psychologische hulp en training verholpen kunnen worden. Het is een kwestie van je eigen leven verbeteren. Precies daartegen keert de RVS zich.Daardoor kan de problematiek uit de privésfeer treden en ligt de bal niet langer bij een gestreste en vermoeide generatie, maar bij maatschappelijke instituties als onderwijs, bedrijfsleven en overheid.

De SER spreekt in zijn rapport eveneens van ‘hoge verwachtingen’ en constateert: ‘Niet alle jongeren zijn in voldoende mate toegerust om zich te kunnen ontplooien en een zelfstandig bestaan op te bouwen. Jongeren die wel voldoende zijn toegerust, ondervinden belemmeringen en onzekerheden waardoor hun weg naar zelfstandigheid trager verloopt’. Die belemmeringen of hindernissen hebben volgens de SER onder meer te maken met het sociaal leenstelsel, metflexibilisering van de arbeidsmarkt, de woningmarkt en hypothecaire voorzieningen voor starters. De samenleving zou jongeren van nu onvoldoende toerusten. Jongeren krijgen te weinig vaardigheden en ‘hulpbronnen’ aangereikt: economisch, sociaal en cultureel kapitaal. Jongeren weten volgens de SER best wat van hun leven te maken, maar dat is volgens de SER ‘eerder ondanks dan dankzij de omstandigheden’. Hiermee verschuift de SER, evenals de RVS, de focus van het individu naar het collectief.

Eenzijdig verhaal | Dat beide prominen- te adviesraden prestatiedruk niet langer als private trouble, maar als public issue zien (naar een woord van de socioloog C. Wright Mills) is winst te noemen. Te lang hebben we het als individuele sores beschouwd. Dat is de consequentie van een tijdperk waarin neoliberaal denken centraal stond, dat alleen individuen kent (de samenleving bestaat niet, zei Margaret Thatcher). Mede als gevolg daarvan zijn we vooral naar neuroweten- schappers en psychiaters gaan luisteren, want die onderzoeken het brein en de ziel van het individu. Dat de adviesraden nu erop wijzen dat oorzaken van prestatiedruk ook te vinden zijn in de manier waarop de moderne samenleving functioneert en gevolg zijn van (overheids)beleid, markeert daarom een belangrijke verschuiving. Het is bevrijdend voor vermoeide individuen om te horen dat zij de problematiek niet alleen hoeven op te lossen.
Als de probleemanalyse echter stopt bij het inzicht dat prestatiedruk en burn-out verband houden met de inrichting en het functioneren van de samenleving en overheidsbeleid, wordt de problematiek – en daarmee de vermoeide prestatiegeneratie – uiteindelijk nog steeds tekortgedaan. De verschuiving van individu naar collectief moet niet in termen van ‘of-of’ benaderd worden. Niet alle oorzaken liggen buiten het individu, alsof het individu geheel tegen wil en dank door samenleving en beleid wordt opgezadeld met prestatiedruk. Anders gezegd, de verschuiving van individu naar collectief betekent niet dat overheid, publieke insti- tuties en beleid volledig verantwoordelijk zijn voor prestatiedruk en burn-out. Maar dat is wel de suggestie die gewekt wordt in de diagnoses van de RVS en de SER.

Dit punt komt aan het licht als we de verschuiving van individu naar collectief nader specificeren in ‘structuur’ en ‘cultuur’. In de zojuist besproken rapporten wordt bijna alleen maar naar de structuur van de samenleving gekeken: naar de sociaal-economische infrastructuur en naar overheidsbeleid op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs en zorg. 
Hoe belangrijk ook, dit bestrijkt maar een deel van het collectief. Daartegenover staat de ‘culturele dimensie’, waarin het gaat overwaarden, verlangens en idealen die in onze samenleving dominant zijn. Deze culturele dimensie, de moderne tijdgeest, is eveneens een belangrijke bron van de huidige prestatiedruk die jongeren ervaren.

Mijn kritiek is hier niet slechts dat de probleemdiagnosen van de RVS en de SER geen aandacht besteden aan de waarden, verlangens en idealen die prestatiedruk en burn-out voeding geven. Hierachter gaat een belangrijke consequentie schuil: het probleem is vooral dat deze culturele dimensie richtinggevendis voor de structurele dimensie. De dominante waarden, verlangens en idealen hebben hun weerslag op de sociaal-economische infrastructuur van de samenleving en het aanverwante overheidsbeleid. Als dus deze culturele dimensie wordt overge- slagen in de probleemdiagnose rond prestatiedruk en burn-out, dan worden de diepste probleemoorzaken over het hoofd gezien.

Diepe verlangens | Het zou bij uitstek de christelijke politiek passen om deze culturele dimensie van prestatiedruk te agenderen. Niet omdat christelijke politici van de afdeling ‘waarden en normen’ zijn, maar omdat juist een christelijke mens- en maatschappijvisie attendeert op deze culturele dimensie. Een christelijke mens- en maatschappijvisie, en zeker ook de antirevolutionaire traditie waarin de ChristenUnie staat, heeft bijzonder oog voor de ideologische dimensies en de existentiële bronnen van maatschappelijke problemen. Van kerkvader Augustinus leerden we al dat we voortgedreven worden door de verlangens van ons hart. Dooyeweerd spreekt in de twintigste eeuw over collectieve‘grondmotieven’ die richting geven aan culturele ontwikkeling, waarbij in de woorden van Goudzwaard een ‘ideologische blikvernauwing’ kan optreden. Deze lens geeft een heel ander zicht op de problematiek van de prestatiemaatschappij dan de RVSen de SER. Vanuit een christelijke cultuuranalyse zie ik zeker drie punten oplichten die nu ontbreken in het politieke debat.

Een eerste punt betreft het onaantast- bare zelfontplooiingsideaal, dat diep verbonden is met de moderne levensvisie waarin individualiteit en persoonlijk geluk het hoogste goed zijn. De RVS zet geen enkele kanttekening bij  dit  ideaal of verlangen, maar wil juist ruimte voor meer pluriformiteit, zodat mensen op verschillende manieren aan hun zelf- ontplooiing kunnen werken. Ze pleit weliswaar voor een minder eenzijdige visie op carrière en succes, maar het doel van zelfontplooiing blijft onbetwist. 
Dat geldt nog sterker voor de SER, die dat zelfs expliciet als uitgangspunt stelt (in letterlijk de allereerste zin van het adviesrapport!): ‘Alle jongeren moeten het maximale uit zichzelf kunnen halen’. Juist de ontplooiing moet verder vormgegeven kunnen worden, volgens de SER.

Een tweede cruciale culturele dimensie waarover de adviesraden zwijgen, is de radicale uitbanning van rust die in de achterliggende decennia heeft plaatsgevonden. Populaire kritieken (zoals van Hartmunt Rosa) spreken over ‘versnel- ling’ van het moderne leven, maar de fundamentele omkering van de verhouding tussen activiteit en rust wordt over het hoofd gezien. Waar in de klassieke tijd en de middeleeuwen het leven van de rust als hoogste goed werd gezien, geldt voor de moderne tijd dat de wereld van werk en activiteit centraal staat. Kenmerkend voor de hedendaagse levenshouding is het gezegde ‘rust roest’.Hiermee wordt een belangrijke oorzaak van prestatiedruk – de uitbanning van de rust – genegeerd, terwijl hier wel een belangrijke remedie ligt voor het verminderen van mentale druk.

Ten derde leert zicht op deze culturele dimensie dat prestatiedruk en burn-out onder jongeren mede samenhangt met ontwikkelingen die ver buiten het domein van politiek en overheidsingrijpen liggen. Dat heb ik in mijn Groen-artikel uit 2018 al benoemd: prestatiedruk hangt ook samen met secularisatie en intrinsieke rusteloosheid van het moderne bestaan. Ongedurigheid hoort, anders gezegd, bij de menselijkeconditie en zeker bij het leven in een seculiere tijd. Ook dit inzicht lijkt afwezig bij de adviesraden, terwijl we hier bij de diepste laag van een christelijke analyse van prestatiedruk zijn. Hier geldt uiteindelijk Augustinus’ inzicht: ‘Onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in U, o God’.

Halfslachtige oplossingen | In het licht van deze culturele dimensie verbleken de analyses van de RVS en de SER behoorlijk. Dat geldt ookvoor hun adviezen. De RVS pleit voor meer pluriformiteit en bijstelling van onrealistische verwachtingen en de SER identificeert beleidsdomeinen waar de positie van jongeren versterkt kan worden. Maar de vraag is of dat zoden aan de dijk zet als de onderliggende culturele oorzaken niet worden geadresseerd.
Welbeschouwd kan met dezelfde aarzeling naar het manifest van Coalitie-Y gekeken worden. Op zichzelf beschouwd zijn veel punten uit het manifest helemaal niet gek (hoewel een plek voor jongeren in de kabinetsformatie wel wat overdreven is – jongeren wel, maar vele andere groepen en de koning niet). Een aantal punten raakt zeker de structurele dimensies die tot prestatiedruk leiden, maar het manifest als zodanig onderkent niet wezenlijk dat prestatiedruk veel diepere culturele bronnen kent. In het ma- nifest is geen sprake van een breuk met  of relativering van de typische waarden, verlangens en idealen van zelfontplooiing en het maximale uit het leven halen.

Als gevolg hiervan loopt de politiek, met de ChristenUnie voorop, het risico slechts een oppervlakkige probleemaanpak te ontwikkelen. Dat wil zeggen: enkel de problemen die zich aan de zichtbare sociaal-economische oppervlakte voordoen worden geadresseerd. De conse- quentie daarvan is dat de politiek enkel doekjes voor het bloeden aanreikt aan een vermoeide samenleving. De plannen van Coalitie-Y zullen de prestatiedruk niet wezenlijk verlichten en kunnen zich uiteindelijk ook tegen de politiek gaan keren. Het is immers maar zeer de vraag in hoeverre de politiek de gewekte verwachtingen van de prestatiegeneratie kan waarmaken. Waarschijnlijk niet, is het realistische scenario. En als de politiek haar beloften niet kan nakomen, zullen het onbehagen en wantrouwen verder gevoed worden.
Ook in het onwaarschijnlijke geval dat de politiek deze beloften wél kan inlossen en succesvol de sociaal-economische druk voor jongeren kan verlichten in het onderwijsbeleid, de woningmarkt en de flexibele arbeidsmarkt, is het nog maar de vraag of ze daarmee de prestatiegeneratie echt een dienst bewijst. Het opstellen van een manifest, met actiepunten om tot beleidsinterventie te komen, communiceert immers dat prestatiedruk met beleid oplosbaar is. De problematiek wordt daarmee onmiddellijk gereduceerd tot technisch probleem: het is een kwestie van het bijstellen van de maatschappelijke, sociaal-economische machine.
Deze instrumentele benadering werkt echter versluierend voor de onderlig- gende culturele oorzaken. En daarmee stuiten we op het langetermijnprobleem.
Doordat de politiek aan de slag gaat met maatregelen binnen de dominante culturele uitgangspunten, wordt de prestatiegeneratie niet uitgedaagd om de prestatiedruk als cultureel probleem te gaan ervaren. Als de politiek met beleid komt om de prestatiedruk te verlichten en zich als veroorzaker ervan beschouwt, is de kans groot dat de samenleving níet tot een gesprek op waardenniveau over prestatiedruk, zelfontplooiing en de obsessie met werk en geluk komt. Daarmee ontstaat een vicieuze cirkel. Dan gaat de prestatie- generatie, verlicht door weggenomen leenstelsel, gesteund door vaste baan en gemakkelijker hypothecaire voorwaarden, onvermoed door met leven en werken onder meritocratische tirannie.

Alternatieve politieke agenda | Deze kritiek op de instrumentele reflex om direct met overheidsbeleid te komen betekent niet dat elke vorm van politieke actie afgewezen hoeft te worden. Integendeel, het gaat mij er juist om politieke interventie naar een hoger plan te tillen. Het is tijd voor een veel dwarsere politieke agenda, waarin de politiek werkt aan de adressering van de culturele oorzaken van prestatiedruk. In het bijzonder christelijke politiek kan dit tot haar agenda maken, want de christelijke traditie heeft vooralsnog de openheid voor culturele kritiek op de prestatiemaatschappij. Wat zo’n agenda kan behelzen laat zich schetsen langs de drie culturele dimensies die eerder in dit artikel zijn onderscheiden.

Ten eerste kan christelijke politiek het gesprek over de waarde van zelfontplooiing agenderen. De vraag naar het goede (jonge) leven moet expliciet gesteld worden en zelfontplooiing als hoogste culturele waarde moet kritisch bevraagd. Dat is niet buitenissig, want politiek gaat uiteindelijk over waarden en welke waar- den met beleid en wetgeving gesteund worden. In het verlengde hiervan kan de fixatie op voltijdwerk, betaalde banen en een economische emancipatieagenda kritisch bevraagd worden als factoren die bijdragen aan prestatiedruk en burn-out. Een volwassen samenleving moet dat aandurven. Heroriëntatie op ‘opbloeien’ moet plaatsvinden, en christelijke politiek kan daarbij inbrengen dat niet individueel geluk en succes het belangrijkste zijn, maar zoiets als ‘shalom’ en ‘dienstbaarheid’.

Ten tweede kan christelijke politiek prestatiedruk bestrijden door actiever ‘instituties van de rust’ te verdedigen of zelfs te bevorderen. De 24/7-economie moet niet te gemakkelijk als een ‘achterhoedegevecht’ worden gezien. Daarachter gaat (mondiaal) sociaal onrecht schuil.

De zondagsrust staat voor een belangrijke dimensie van het leven, draait om erkenning voor ruimte voor ontspanning, ontmoeting en harmonie. Economisch beleid, onderwijsbeleid, infrastructuur- en erfgoedbeleid zouden eveneens getoetst kunnen worden op de mate waarin ze rust bevorderen of belemmeren. Rust beschouwen als een publiek goed is niet meer vanzelfsprekend in onze tijd, maar is typisch iets dat geborgd is in de joodse en katholiek-sociale visie op goed samenleven. Daarmee is de christelijke politiek aan haar stand verplicht zich daarvoor in te zetten.

Ten derde kan christelijke politiek, bij het nemen van noodzakelijke beleidsmaatregelen, maakbaarheids- verwachtingen temperen. Niet elke beleidsinterventie om de structurele oorzaken van prestatiedruk te verminderen hoeft als nutteloos te worden afgewezen. Het is zondermeer zinvol als politieke partijen besluiten om typische neoliberale interventies die bijdragen aan prestatiedruk (zoals het leenstelsel en de flexibilisering van de arbeidsmarkt) terug te draaien en te begrenzen. De politiek doet er echter goed aan dergelijke maatregelen expliciet te communiceren als het wegenemen van oppervlakkigeoorzaken, als het creëren van betere ‘randvoorwaarden’ ter verzachting van prestatiedruk. Christelijke politieke partijen zouden de eersten moeten zijn in het erkennen dat de problematiek van prestatiedruk uiteindelijk het vermogen van beleidsinterventie overstijgt en fundamenteel is voor de menselijke conditie.

Voorbeeldfunctie | Deze politieke agenda is heel globaal, maar geeft wel een idee van de unieke en verdiepende bijdrage die christelijke politiek kan leverenaan het daadwerkelijk adresseren van prestatiedruk. Ondertussen doet zich een reusachtig obstakel voor en dat is de politiek zelf. De wezenlijke vraag is of de politiek niet zelf evengoed gevangen zit in de dynamiek van de prestatiemaatschappij. Prestatiedrang, hyperactiviteit en scoringsdrift typeren de hedendaagse politiek (Klavers zelfkritiek op scorebordpolitiek moet zich eerst nog maar eens bewijzen). Wie politieke debatten volgt, de uitpuilende vergaderagenda van het parlement, de eindeloos twitterende en op zichtbaarheid jagende politici ziet, voelt de hoop op verandering wegebben. Immers, goed voorbeeld doet goed volgen, maar slecht voorbeeld ook.
De belangrijkste interventie die politici wellicht kunnen doen in het verminderen van prestatiedruk is starten met het inbouwen van rust in het eigen politieke handelen. De conservatieve filosoof Andreas Kinneging heeft terecht eens betoogd dat rust een belangrijke voorwaarde is voor het uitoefenen van publieke ambten. Politici kunnen ‘alleen goed functioneren en hun belangrijke maatschappelijke taak naar behoren vervullen als (…)[ze] de rust hebben om door de oppervlakte van de dagelijkse feitenflux heen te breken, om zich de wezenlijke vragen te stellen omtrent de menselijke conditie, aard en geschiedenis’. Politici die zich oefenen in rust en rustgevend handelend optreden: dat lijkt me een waarlijkinspirerend vooruitzicht dat positief kan afstralen op de samenleving. Het zou een voortreffelijk begin zijn om de tirannie van de meritocratie te doorbreken.