Lokaal cultuurbeleid

Lokaal cultuurbeleid

L1050490.jpg

28 juni 2019 om 12:00 by Addy Plieger (adviseur)

Het gaat vaak om miljoenen. Dikwijls ook nog eens gevolgd door overschrijdingen. Want dan blijkt de bouw van dat iconische theater of dat op-de-kaart-zettende evenement toch duurder dan begroot. Wil je als stad een beetje meetellen, dan moet je toch investeren in cultuur? Maar hoe dan? Voor raadsleden zijn cultuurdossiers vaak hoofdpijndossiers. Daarom een kleine zoektocht naar de waarde en de grenzen van lokaal cultuurbeleid. 

Het gaat vaak om miljoenen. Dikwijls ook nog eens gevolgd door overschrijdingen. Want dan blijkt de bouw van dat iconische theater of dat op-de-kaart-zettende evenement toch duurder dan begroot. Wil je als stad een beetje meetellen, dan moet je toch investeren in cultuur? Maar hoe dan? Voor raadsleden zijn cultuurdossiers vaak hoofdpijndossiers. Daarom een kleine zoektocht naar de waarde en de grenzen van lokaal cultuurbeleid. 

Stad in de spotlights
De stem van de ChristenUnie in Leeuwarden gaf vijf jaar geleden de doorslag om Leeuwarden verkiesbaar te stellen voor Culturele Hoofdstad 2018. Fractievoorzitter Frits Rijpma is hier trots op. Een belangrijk argument voor de fractie was het economisch gewin. En daarin is Leeuwarden geslaagd. De economische opbrengsten bleken zelfs hoger dan de beoogde tachtig miljoen euro die de titel op moest leveren. De fractie van de ChristenUnie wil daarom nu in de Culturele-Hoofdstad-stand blijven: cultuur is belangrijk, voor de leefbaarheid, voor de aantrekkelijkheid van de provincie Friesland en voor de onderlinge verbondenheid. Dat kost geld en mag geld kosten, meldt de fractie op haar website.

Dat de indrukwekkende stoet ‘Reuzen van Royal de Luxe’ toch wat duurder werd dan voorzien, waardoor de gemeente Leeuwarden zich genoodzaakt zag vier miljoen euro bij te lappen, was voor de ChristenUnie geen probleem. “Gaandeweg het proces bleek het succes overweldigend. Dan komt de koopman in mij naar boven. Ik zie een enorme kans om onze stad te vermarkten, free publicity. Hoe mooi is dat!”, zegt Rijpma enthousiast. Tegelijk is de fractie kritisch als het gaat om andere cultuuruitgaven. Rijpma over de uitgangspunten: “De gebruiker betaalt, duidelijke budgetten en op is op.” De ChristenUnie eiste dan ook van het verliesgevende cultureel centrum Neushoorn een sluitende realistische begroting en wilde niet zonder meer drie ton beschikbaar stellen.

Kosten versus baten. Dat is, zeker op papier, de manier waarop politici vaak naar cultuur kijken. Investeren in wegen of schoolgebouwen gaat hen makkelijker af. Daarvan is het algemeen nut wel bewezen. Maar geld steken in cultuur? De angst om daarmee slechts een beperkt deel van de inwoners, of alleen hoger opgeleiden, te bedienen doet raadsleden regelmatig huiverig zoeken naar argumenten om het trekken van de gemeentelijke portemonnee voor cultuur te verantwoorden. Want wat zijn dan die baten? Wat levert cultuur nou eigenlijk op?

Aantrekkelijkestad
Een argument dat regelmatig in raadszalen klinkt, is om met investeringen in cultuur de aantrekkelijkheid van de stad te vergroten. Tegenwoordig is voor potentiële inwoners niet hun werkplaats doorslaggevend maar kiezen mensen vooral een woonplaats waar de kwaliteit van de woonomgeving hoog is. Onderzoek toont aan dat cultuur een prominente rol speelt in de concurrentiepositie van steden.

Steden met een groot en gevarieerd aanbod aan cultuur zijn populaire woonsteden.1 Dit geldt vooral voor hoogopgeleide, creatieve mensen en mensen uit hogere inkomensgroepen. Een toename van deze groepen leidt, door het stimuleren van werkgelegen- heid in andere sectoren, tot groei van werkgelegenheid in het algemeen. Leeuwarder Frits Rijpma beaamt dat. “Cultuur hoort als lucht en zuurstof bij de infrastructuur van de stad. De aandacht voor Leeuwarden als Culturele Hoofdstad 2018 heeft onze stad van on- betekenend provinciestadje veranderd in een aantrekkelijke vestigingsstad.”

Maatschappelijke baten
In Utrecht deed men onderzoek naar de maatschappelijke baten van het stedelijke culturele aanbod. De conclusie was dat tegenover € 37,1 miljoen aan gemeentelijke subsidies aan de culturele instellingen er een jaarlijkse welvaartswinst van € 44,6 miljoen staat. Een maatschappelijk rendement van rond de twintig procent. ”Daarmee zijn de uitgaven van de gemeente Utrecht aan kunst en cultuur maatschappelijk te rechtvaardigen”, concluderen de onderzoekers.2

Voor deze analyse gebruikten de onderzoekers een breed welvaartsbegrip. Niet alleen werd gekeken naar financiële baten, zoals de bestedingen van bezoekers die op de culturele instellingen afkomen, maar ook naar het genot dat de bewoners van de stad aan het culturele aanbod ontlenen en de sociale effecten daarvan. Marlet stelt in zijn eerdere rapport De waarde van cultuur in cijfers, dat cultuur een positief effect heeft op gezondheid, leefbaarheid en op productiviteit.3 Dit is wel een punt van discussie.

De onderbouwing van onderzoek om de sociale waarde van cultuur te kunnen vertalen in een jaarlijkse welvaartswinst is te mager, vindt Wim Derksen, socioloog en hoogleraar bestuurskunde. Hij merkt daarbij op: “Economen hebben vaak de neiging om overheidsingrijpen alleen gelegitimeerd te achten als onze welvaart daardoor toeneemt. Ondanks het feit dat daarbij wordt uitgegaan van een breed welvaartsbegrip wordt die waarde van welvaart door economen bij voorkeur in geld uitgedrukt. Maar zou het niet waar kunnen zijn dat we op die manier aan de essentie van de taak van de overheid voorbij gaan: het verbeteren van de samenleving ook als we die verbetering niet in geld kunnen of willen uitdrukken.”4

Rentmeesterschap
Zoals eerder gezegd, raadsleden hebben de neiging om vooral te zoeken naar een verantwoord evenwicht tussen kosten en baten. Daar is niks mis mee. In hun kaderstellende en controlerende rol moeten ze zich immers bezighouden met de vraag wat een investering gaat opbrengen en of dat verant- woord is. Daarom hebben raadsleden van de ChristenUnie, die rentmeesterschap hoog in het vaandel hebben, soms moeite met het financieren van culturele voorzieningen of evenementen waarvan het duidelijk is dat deze financieel niet rendabel te exploiteren zijn. Maar er speelt meer.

Onlangs promoveerde Anne Schipper aan de Vrije Universiteit met het proefschrift Rijnsdorp, calvinisme en cultuur. Schipper deed onderzoek naar gereformeerd schrijver en criticus Cornelis Rijnsdorp (1894-1982), die jarenlang gereformeerden wilde interesseren voor kunst maar vastliep op hun anticulturele houding. Volgens Schipper kwam dit doordat het calvinisme in Nederland vermengd geraakt is met de wereldmijdende trekken van de dopersen en de puriteinen. Schipper verbaast zich erover dat gereformeerden daarmee geen gehoor geven de cultuuropdracht die zij elke zondag van de preekstoel horen: het bouwen en bewaren van de aarde. Volgens Schipper roept de Bijbel de mens op God te eren in de kunst, bijvoorbeeld in psalm 33 vers 2: heft vrolijk aan, wijdt Hem uw kunst.5

De kritische houding ten opzichte van kunst en cultuur is soms ook christenpolitici niet vreemd. Dat je als overheid maatschappelijke- en zorgvoorzieningen financiert is logisch, maar is het overeind houden van culturele instellingen een net zo belangrijke overheidstaak? “Nee”, zei André Rouvoet in zijn boek Reformatorische staatsvisie. In dit boek beschreef hij de kerntaken (of eigenlijke taken) van de overheid. Cultuur noemde hij een oneigenlijke taak waarvan de overheid haar bemoeienissen en intensiteit moet heroverwegen.6

“Ja”, zegt Arie Lengkeek. “Cultuur is een maatschappelijk goed en inderdaad, daar moeten jij en ik voor betalen.” Lengkeek werkt in Rotterdam als zelfstandig programmeur op het snijvlak van stadsontwikkeling en cultuur. Hij hekelt het denken over cultuur als verdienmiddel. “Als je cultuur benadert vanuit een kosten-batenanalyse of als concurrerend beleidsterrein voor citymarketing dan wordt het een neoliberaal instrument.” Hij wijst op de waarde die cultuur in zichzelf heeft. “Cultuur is levend en vanuit zichzelf educatief.”

Deze invalshoek sluit mooi aan bij wat het verkiezingsprogramma van de ChristenUnie over cultuur zegt: “Kunst en cultuur horen bij ons menszijn en zijn waardevol voor een open en bloeiende samenleving. Kunst kan het leven verrijken, mensen bij elkaar brengen en nieuwe inzichten geven, zowel in het mooie als in het lijden. Onze cultuur kent een rijke geschiedenis en is drager van onze identiteit. Kunst en cultuur zijn daarmee primair van en voor de samenleving.” Betekent die laatste zin vervolgens dat de overheid zich op het gebied van cultuur afzijdig moet houden?
Carla Dik, naast Tweede Kamerlid ook kunsthistorica, zegt hierover: “Kunst kun je als overheid niet van bovenaf opleggen. Kunst en cultuur zijn namelijk een essentieel onderdeel van ons mens-zijn.” Desondanks kan volgens Dik de culturele sector niet zonder bemoeienis van de overheid. Niet alleen heeft de overheid een rol als opdrachtgever en subsidieverstrekker, maar de overheid is er ook om cultuur en inwoners te verbinden, om de brugfunctie van cultuur in de samenleving te versterken. Mede daarom wijst zij op het belang van een zo’n breed mogelijke toegankelijk- heid van cultuur en cultuureducatie in al zijn diversiteit.

Top versus breedte
In lijn hiermee is te verwachten dat lokale ChristenUnie-fracties zich vooral richten op cultuur in de breedte: muzieklessen, amateurkunst, talentontwikkeling, bereikbare en betaalbare cultuureducatie voor iedereen. Dat is verantwoord investeren. Dat liever dan miljoenen steken in cultuurvoorzieningen voor de elite, toch? Roelie Bosch, voormalig fractievoorzitter van de ChristenUnie in Almere: “Wij gaan als gemeenteraad over het lokale huishoudboekje. De ChristenUnie in Almere zet dus vooral in op het ondersteunen van kleinschalige projecten en niet van dure, grote projecten.”

Maar zeggen we met de focus op cultuur in de breedte dat topcultuur zichzelf maar moet bedruipen en dat talentontwikkeling leuk is maar moet stoppen als het de ‘gemiddeldheid’ overstijgt en dat het dan maar aan markt en commercie moet worden overgelaten? Carla Dik waarschuwt voor het gevolg van commercialisering van cultuur: “Dat leidt tot verschraling van het culturele aanbod. De ‘André Rieus’ zullen wel overeind blijven maar het bijzondere, vernieuwende aanbod zal verdwijnen. De overheid mag de intrinsieke en artistieke waarde van kunst en cultuur niet uit het oog verliezen. Wel moeten kunstenaars nadenken over de betekenis van hun werk voor de samenleving. Die interactie maakt het waardevol. Dat mag zeker een eis zijn bij subsidieverstrekking.” En hoewel de overheid zich niet moet mengen in de relatie tussen kunst en publiek, mogen raadsleden van de ChristenUnie zeker kritisch zijn als (publiek betaalde) kunst in de openbare ruimte botst met godsdienstige of ethische grenzen.

Zoals eerder gezegd willen gemeenten met investeringen in topcultuur regelmatig vooral zichzelf op de kaart zetten. “We moeten cultuurstad van het oosten worden of blijven”, klinkt het dan. Carla Dik moedigt gemeenten aan juist over hun gemeentegrens heen te kijken door het cultuurbeleid regionaal af te stemmen. Zo blijft het mogelijk een breed, divers cultureel aanbod in stand te houden.

Arie Lengkeek hamert bij het maken van cultuurkeuzes op toegankelijkheid van cultuur, letterlijk en figuurlijk. En niet eenmalig, maar algemeen. “Als je dat goed doet, ja, ook het ontwikkelen van een cultuurgebouw bijvoorbeeld, dan wordt het een huis. Een huis waar iedereen in en uit loopt en waar kinderen die nauwelijks een horizon kennen, ervaren dat hun wereld steeds groter wordt.” Als sprekend voorbeeld noemt Lengkeek het publiek cultureel centrum le Centquatre in Parijs. “Een prachtig gebouw in een achterstandswijk dat enerzijds een podium biedt aan topcultuur maar anderzijds volledig toegankelijk is voor iedereen. Gratis. Oefenen, luisteren, meedoen, alles kan. Stevig gefinancierd door publieke middelen maar van onbetaalbare waarde omdat het elke bezoeker optilt naar een andere wereld waar de muur tussen publiek en kunstenaar volledig is verdwenen.”

Tot slot
Een evenwichtig cultuuraanbod, vanaf de brede basis van toegankelijke cultuureducatie tot het topsegment, vergroot de aantrekkelijkheid van de stad en daarmee het vestigingsklimaat. Toch is het gevaarlijk om als raadslid alleen de kosten-baten-thermometer in kunst en cultuurprojecten steken. Dat degradeert cultuur tot een neoliberaal instrument, tot een middel in plaats van een doel. Cultuur heeft meer te bieden dan alleen dat. Het versterkt gemeenschappen en heeft maatschappelijke waarde. Zeker als raadsleden niet alleen de toegankelijkheid, zowel letterlijk als figuurlijk, bij beslissingen op cultuurgebied in het vizier hebben.

Misschien is het juist als christen goed om te wijzen op de onbetaalbare waarde van cultuur in zichzelf, een waarde die niet van bovenaf door de overheid of door wie dan ook is op te leggen. Een waarde die het verdiend genoten en gedeeld te worden.

Auteur
Addy Plieger is adviseur bij de Bestuurdersvereniging van de ChristenUnie

Noten:
1. G. Marlet, (2009). De aantrekkelijke stad. Nijmegen, Nederland: VOC Uitgevers, hoofdstuk 3.
2. G. Marlet, R. Ponds, J, Poort & C. Van Woerkens, (2018). De waarde van cultuurstad Utrecht. Utrecht: Atlas voor gemeenten.
3. G. Marlet & J. Poort, (2011). De waarde van cultuur in cijfers, Utrecht: Atlas voor gemeenten.
4. W. Derksen, (2014). De waarde van cultuur in de stad. Geraadpleegd op 13 maart 2019, van http://www.wimderksen.com/tag/ cultuurbeleid.
5. M. Hoogendoorn, (5 april 2019). 'Kerk en kunst, moeizaam huwelijk', Nederlands Dagblad
6. A. Rouvoet, (1992). Reformatorische staatsvisie, de RPF en het ambt van de overheid. Nunspeet: Marnix van St. Aldegonde Stichting,  Wetenschappelijk Studiecentrum van de RPF.