Hoera, we worden oud! Oeps!
Hoera, we worden oud! Oeps!
28 juni 2019 om 12:00
Een pleidooi voor de herinrichting van onze samenleving
Middenin in een vaak nogal pessimistisch getoonzette tijd is het goed met een juichende klaroenstoot te beginnen: een van de meest spectaculaire bewijzen van vooruitgang is de stijging van de levensverwachting in de afgelopen twee eeuwen. Hoe mooi het ook is dat we gezamenlijk ouder worden, we zullen onze samenleving er wel op in moeten richten. We leven nu in een nogal junior-gerichte samenleving, terwijl we te maken hebben met groeiende senioriteit. Waar gaat het mis met de inrichting van onze samenleving? En hoe kunnen we op een creatieve manier meer ruimte voor senioriteit realiseren?
Middenin in een vaak nogal pessimistisch getoonzette tijd is het goed met een juichende klaroenstoot te beginnen: een van de meest spectaculaire bewijzen van vooruitgang is de stijging van de levensverwachting in de afgelopen twee eeuwen. Hoe mooi het ook is dat we gezamenlijk ouder worden, we zullen onze samenleving er wel op in moeten richten. We leven nu in een nogal junior-gerichte samenleving, terwijl we te maken hebben met groeiende senioriteit. Waar gaat het mis met de inrichting van onze samenleving? En hoe kunnen we op een creatieve manier meer ruimte voor senioriteit realiseren?
Cijfers over levensverwachting
In 1861 lag de gemiddelde levensverwachting rond de 37 jaar voor mannen, 38 jaar voor vrouwen. Nu is dat voor mannen zo’n 79 jaar, voor vrouwen gaat het naar de 83 jaar. Het grote verschil is hier de kindersterfte die spectaculair is afgenomen. Een kind is bedoeld voor het leven, maar al te vaak kwam het er niet van. Een ander getal is echter ook heel interessant: de leeftijd waarop in absolute aantallen de meeste mensen sterven (wat was in een bepaald jaar de meest voorkomende stervensleeftijd?). Dat was in 1860 rond de 73 jaar, maar ligt nu rond de 85 jaar. Met andere woorden: wie eenmaal de vroegste kinderjaren had overleefd, werd eind negentiende eeuw over het algemeen toch ook al behoorlijk oud, maar een eeuw later toch nog veel ouder.
Die stijging van de levensverwachting gaat gepaard met een forse daling van het geboortecijfer sinds de jaren zeventig, van ruim drie kinderen per vrouw – en dus een geboortegolf – naar 1,66 nu, minder dan de ‘vervangingsbehoefte’. De Nederlandse bevolking krimpt dus op basis van de geboortecijfers, maar dit wordt gecompenseerd door immigratie en doordat we langer leven. Daarmee zijn echter de getalsmatige verhouding tussen de generaties ingrijpend aan het veranderen. Nu is ongeveer een vijfde van de bevolking 65 jaar of ouder, na 2050 zal dat ongeveer een kwart zijn.1 Vanaf dit jaar zal meer dan de helft van de Nederlandse bevolking ouder zijn dan 50 jaar.2
Ongelijke verhoudingen
Overigens doet zich hier wel een ernstige tweedeling voor: het verschil in levensverwachting tussen de 10% laagste inkomensgroep en de 10% hoogste inkomensgroep is ruim acht jaar. Als we gezonde levensjaren tellen is het verschil zelfs zo’n twaalf jaar – een heuse tweedeling dus.
Een interessant gegeven is ook de zogenaamde Oldest Old Support Ratio (OOSR), het aantal mensen in de leeftijd 50–75, die geacht worden nog goed in staat te zijn mantelzorg te verlenen, gedeeld door het aantal mensen van 85 jaar en ouder. In 1975, met een jonge bevolking, was dat 1:30, in 2015 was dat 1:15, in 2040 zal dat 1:6 zijn.3 Dat betekent dat er per oudere straks nog maar zes potentiële mantelzorgers zullen zijn – iedereen voluit aan de bak dus, ervan uitgaande dat niemand fulltime mantelzorger kan zijn.
Nog enkele andere aangrijpende cijfers: de eenzaamheid, die in de hele samenleving aanwezig is, neemt nog fors toe bij het ouder worden. Sociale eenzaamheid, gedefinieerd als het missen van een groep mensen waarmee men betekenisvolle relaties heeft (zoals kennissen, collega’s, buurtgenoten), ligt rond 30-jarige leeftijd toch ook al op zo’n 35% maar boven de 65 jaar komt dit rond de 50% uit. Boven de 85 jaar heeft zelfs twee derde van de mensen gevoelens van eenzaamheid.4
De conclusie moge duidelijk zijn: oud worden willen we allemaal, oud zijn valt niet mee. Hoe mooi het ook is dat we gezamenlijk ouder worden, we zullen onze samenleving er wel op in moeten richten. Als ik het goed zie, zijn er in elk geval een viertal ‘mismatches’ tussen de demografische ontwikkelingen enerzijds en de huidige inrichting van de samenleving anderzijds.
Eerste mismatch
Allereerst is er sprake van een cultuur-antropologische mismatch. In ons spreken en denken over de mens ligt vaak onuitgesproken het accent op ‘jong zijn’, op ‘vitaliteit’, op avontuur, op het zijn van een ‘high potential’, op de nog niet gerealiseerde toekomst. Of het accent ligt op de prestatie die je levert – de zogenaamde ‘meritocratische’ samenleving. In tegenstelling tot veel andere en oudere culturen heeft de waardering voor ouderdom in onze cultuur de neiging negatief te zijn; de ouderdom staat voor de fase waarin we niet meer ‘mee’ kunnen komen, waarin onze inzichten en opvattingen er niet meer toe doen en onze ervaring achterhaald is, omdat we denken dat de samenleving constant innoveert.
Bovendien is het perspectief op een eeuwigheid na dit leven grotendeels verdampt. Godfried Bomans zei eens: “vroeger keken we naar oude mensen als mensen die er bijna waren; nu kijken we naar hen als mensen die er bijna geweest zijn”. Terecht wordt er in het voltooid leven debat op gewezen dat er een risico kan ontstaan (let wel: kán ontstaan) dat we mensen naar de uitgang kijken. Wordt het niet eens tijd om te gaan? Essentieel voor de toekomst zal zijn het behouden en in sommige gevallen hervinden van een besef van intrinsieke waardigheid van alle menselijk leven, ook in de ouderdom – en het vinden van maatschappelijke structuren en verhoudingen waarin dit concreet gestalte krijgt.
Tweede mismatch
In de tweede plaats kunnen we spreken van een fysieke of infrastructurele mismatch. We hebben, met de wijsheid van nu, in Nederland nogal dom gebouwd in de afgelopen decennia. Wie in een van onze oudere steden rondloopt, stuit regelmatig op het bijzondere fenomeen van de ‘hofjes’. Die werden zo gebouwd dat privacy gecombineerd kon worden met gezamenlijke ontmoetingsruimte. Vaak had zo’n hofje ook een rol in de sociale cohesie, of negatiever gezegd: de sociale controle – elkaar een beetje in de gaten houden of het goed gaat.
Onze naoorlogse bouw is daarentegen hoe langer hoe meer ‘individualiseringsbouw’ geworden, waarin hoe langer hoe kleinere gezinnen alle gelegenheid hebben zich op hun eigen eiland, hun huis, terug te trekken, achter schuttingen, in wijken waarin structureel veel meer ruimte is gemaakt voor de auto (symbool voor het op ieder moment weg kunnen gaan) dan voor mensenkinderen en hun ontmoeting ter plaatse. Zelfs was enige tijd grootschalige flatbouw in de mode, met lange galerijen waaroverheen je alleen maar naar je eigen voordeur kon gaan maar geen moment anderen kon ontmoeten.
Kennelijk hebben we een tijdlang een generatie architecten en stadsontwerpers gehad die ‘efficiency’, ‘privacy’ en ‘zelfredzaamheid’ als hoogste levenswaarden gecultiveerd hadden, betoverd door de dwaze illusie dat ‘het moderne leven’ zo anders zou zijn dan ooit tevoren dat we de elementair-menselijke behoefte aan sociaal contact en gemeenschappelijkheid simpelweg uit onze woongebieden kunnen ausradieren.
Zoals we nu nog naar de hofjes kunnen kijken – misschien met een licht nostalgisch gevoel – zo zullen we ook eeuwenlang naar onze VINEX-wijken moeten kijken en naar het sociale isolement waarin de architectuur mensen hier dwingt. Let op: dit is geen esthetisch probleem, maar een sociaal probleem, dat met name ouderen treft. Afnemende kindertallen en afnemende mobiliteit maken dat je als oudere veroordeeld bent om te verblijven in een woonomgeving die nooit als gemeenschappelijk thuis is ingericht. Daar zit je dan…
Derde mismatch
Ten derde is er sprake van een sociale mismatch. Kennelijk hebben we onze leefwereld zo ingericht dat het mogelijk is dat twee mensen die naast elkaar wonen, allebei in eenzaamheid kunnen zitten te verpieteren, terwijl de oplossing letterlijk naast hen woont. Natuurlijk, zo simpel is het niet: aan een buurman of buurvrouw kun je je net zo vaak kapot ergeren als dat het een vriend kan zijn. Maar toch: een goede buur is beter dan een verre vriend.
Maar hoe kom je in contact, zelfs met een nabije buur? De generatie die nu de ouderdom nadert of inmiddels al behoorlijk senior is, heeft in jongere jaren met een zelotische ijver allerlei gemeenschapsstructuren afgebroken en heeft zich kampioen in individualisering betoond. Inmiddels komen de gevolgen daarvan in zicht. Ik gaf hierboven al de eenzaamheidscijfers. In feite missen we in sociaal opzicht kerken, verenigingen en kneuterige, burgerlijke buurtjes met een kleinschalige middenstand die mensen persoonlijk kent. Romantische nostalgie? Of gewoon een robuust besef van de menselijke maat, die we niet zouden moeten willen wegdefiniëren met utopische samenlevingsprojecten georganiseerd rond een onhoudbarezelfredzaamheids- en individualiseringsideologie?
Vierde mismatch
Een vierde mismatch betreft de inrichting van de levensloop. De standaardlevensloop waar zo ongeveer alle beleid in onze samenleving van uitgaat ziet er als volgt uit: je wordt geboren (en dan aan alle kanten medisch gemonitord), dan krijg je een fors aantal jaren onderwijs (tot je 22e of 23e jaar – dan is het echt over en uit), dan werk je jezelf een jaar of veertig het apelazerus, heb je kinderen, ben je mantelzorger voor ouderen, tot 65, 66, 67, wellicht straks 70 of meer (uithouden dus, ook al wordt het zwaarder en zwaarder), dan is het ‘pats!’ voorbij en word je pensionado. Vanaf dan kun je doen waar je zin in hebt om vervolgens geleidelijk naar het einde te hobbelen (en heb je tijd en geld over, wat je eerder in je leven zo hard nodig had), geleidelijk opnieuw omringd door een immense batterij aan medische zorg, die vol goede bedoelingen beoogt om het fysieke bestaan zo lang mogelijk te rekken.
In deze standaardlevensloop-opvatting zitten een paar rare elementen. De onderwijsbehoefte bijvoorbeeld: is die echt in die eerste twintig levensjaren zo groot dat alles daar ingeperst moet worden, en dan vaak ook nog zonder enige werkervaring? Waarom niet het geheel zo inrichten dat je in het begin wat korter onderwijs krijgt, en in de loop van je leven elke zeven jaar (mooi sabbatsgetal, maar mag ook tien jaar zijn) een jaar studietijd krijgt, om weer geheel up to date te zijn? Of een carrièreswitch te maken (een ‘Merel van Vroonhoven-switch’, genoemd naar de vrouw die een toppositie in de financiële wereld opgaf om concreet dienstbaar te zijn binnen het onderwijs aan kinderen met een beperking).
Een andere inrichting kan ook de immense druk verminderen die we nu op de schouders van 18-jarigen leggen om toch vooral ‘goed’ te kiezen. En waarom is die tussenfase zo intens druk? Heb je dan niet juist ook behoefte aan tijd? Tijd voor kinderen, tijd voor de mantelzorg voor ouders? Hoe kunnen we straks überhaupt mantelzorg organiseren als we te maken hebben met die OOSR-verhouding van 1:6? En waarom stopt alles zo abrupt rond die pensioengerechtigde leeftijd?
Hoe verder?
Om de diverse ‘mismatches’ creatief te lijf te kunnen gaan zijn nieuwe denkvormen nodig. We zullen, zowel vanwege de burn-out golf onder jongeren als vanwege de onderwaardering van ouderen, de mentale terreur van de meritocratie moeten doorbreken. De transitie naar een iets meer ontspannen samenleving zal door de hele samenleving heen moeten gaan, door onze managementsystemen en door ons bewust of onbewust spreken over ‘succes’, door onze hypotheeksystemen en wat niet al.
Een tweede vernieuwingsrichting zal toch – en dat is een langetermijnproject – de herinrichting van woonwijken en woonvormen moeten zijn. Het klinkt zo mooi, ‘zo lang mogelijk thuis blijven’, maar de eenzame troosteloosheid van veel woonwijken maakt dat bepaald geen aanlokkelijk perspectief. Waarom niet op grote schaal gezamenlijke, en ook coöperatief georganiseerde woonvormen ontwikkelen met gemeenschapsruimtes? Denk aan cursusruimtes, gezamenlijke eetmogelijkheden, een gezamenlijk te onderhouden (moes)tuin. Maar ook: woonmogelijkheden voor jongeren die in ruil voor wonen klussen doen voor de ouderen, mogelijkheden van kinderopvang, waar de ouderen kunnen helpen in de altijd weer onderbemenste crèches, een logeerappartement voor familieleden.
Kortom: wonen, zorg, welzijn en buurtleven kunnen veel sterker geïntegreerd worden dan nu het geval is. We hebben creatieve en bovenal nu eindelijk eens praktisch en holistisch ingestelde architecten nodig, met besef van de menselijke maat, die anders kunnen en durven bouwen dan standaard-VINEX.
Ruilen
Een derde denkrichting is het inrichten van mogelijkheden om sociale contacten op te doen, ook op latere leeftijd. Daar zal technologie een belangrijke rol in kunnen spelen. Inmiddels zijn er her en der in Nederlandse steden ‘stadsdorpen’ ingericht, digitale platforms waar met name ouderen zich kunnen aanmelden en dan op basis van hun profiel aan elkaar gekoppeld kunnen worden, om gezamenlijke activiteiten te ondernemen of voor elkaar kleine klusjes te doen: ‘wie heeft zin om zondagmiddag mee te gaan wandelen?’ Of: ‘mijn gootsteen lekt, wie kan er even naar kijken?’ Langs de digitale weg kan zo in een bepaalde buurt een zekere buurtschappelijkheid gecreëerd worden.
Ook kunnen we denken aan ‘vader/ moeder-ruil’ of ‘opa/oma-ruil’. Stel, mijn moeder die toch inmiddels wel enige regelmatige ondersteuning nodig heeft, woont in Roermond. Ik woon in Amersfoort. Het zou zomaar kunnen dat er omgekeerd iemand in Roermond woont in een vergelijkbare situatie, met dien verstande dat moeder juist in Amersfoort woont. Wat is er eenvoudiger dan af te spreken dat we om de andere dag even een kijkje nemen bij onze wederzijdse moeders en de bevindingen even uit te wisselen? Zo heb ik het gevoel toch iets voor mijn moeder te kunnen doen. Natuurlijk: het moet klikken. Maar toch, waarom niet een nationale website, een ‘datingsite’, waarop we ouders of grootouders ‘ruilen’? Uiteraard nadat we eerst met elkaar kennis gemaakt en elkaar besnuffeld hebben, maar toch…
Levensloopherziening
Een vierde denkrichting is een hernieuwd denken over de levensloop. Hierbij is onder meer te denken aan het herinrichten van de levensfase 60–75. Al een aantal jaren woedt de nogal bloedeloze en abstracte discussie over de zogenaamde ‘pensioengerechtigde leeftijd’. Stapsgewijs gaat de pensioenleeftijd nu naar 67 of zelfs nog wat hoger. Terwijl we in alle nuchterheid moeten constateren dat zo rond het zestigste levensjaar de allerenergiekste jaren vaak toch wel geweest zijn. Dan is 67 lang en laat.
Waarom niet geleidelijk kunnen minderen vanaf zestig? Dat zullen dan de jaren kunnen zijn waarin men – duidelijk eerder dan nu – begint met het afscheid van de arbeidsmarkt (één dag minder, twee dagen minder, etc.) maar tegelijk langer, voorbij de 67, parttime op de arbeidsmarkt actief kan blijven. De vrijkomende tijd wordt deels, bijvoorbeeld voor de helft, ingevuld met lichte zorgtaken, waarvoor men eventueel via korte cursussen wordt klaargestoomd. Aanvankelijk groeit de omvang van deze nieuwe taak evenredig met de afbouw van de formele arbeidstijd en zal dus in de jaren tussen ongeveer 65 en 70 het hoogst zijn, bijvoorbeeld twee dagen per week. Tussen ongeveer 70 en 75 neemt dan geleidelijk ook deze zorgondersteuningstaak in omvang af om met 75 geheel te eindigen (uiteraard voor zover iemands gestel dit toelaat).
Het principe hierachter is geen maatschappelijke dienstplicht: de uren die men aan zorg besteedt gedurende deze jaren kunnen namelijk ook prima geregistreerd worden in een tijdsbank en geven rechten op zorguren in een latere levensfase (te verrichten door andere, jongere ouderen). Bovendien wordt men hier keurig voor betaald: de AOW zou in deze opzet niet langer een uitkering zijn, maar wordt ‘maatschappelijk loon’. Pas na 75 is er dan sprake van wat we nu AOW noemen. Verricht men in de eigen omgeving mantelzorg, dan telt dit uiteraard direct volledig mee.
Afsluitend
We worden ouder – en dat is geweldig. Dat mogen we geen moment uit het oog verliezen. Maar we zullen de samenleving er wel op in moeten richten. Dat vergt van iedereen, ook van ouderen zelf, nieuwe creativiteit en souplesse.
Het helpt niet als men zich ingraaft in ‘verworven rechten’, vaak nog gestut door de gedachte ‘wij hebben dit land opgebouwd’. Rechten dienen altijd verbonden te blijven met het financiële en morele draagvlak en de harde demografische ontwikkelingen van een samenleving, anders worden het abstracte grootheden. Van tijd tot tijd dient men daarom te herijken. In het huidige debat komen we snel in bloedeloze patstellingen terecht, waarbij gemakkelijk een kloof tussen ouder en jonger, misschien zelfs ressentiment en jaloezie een rol gaan spelen. Ineens hebben we dan een ‘ouderenpartij’ en het wachten is op een ‘jongerenpartij’. Naar mijn indruk zijn er veel creatievere oplossingen mogelijk die juist kloven overbruggen en generaties bij elkaar brengen. Daarvoor beoogde dit artikel aanzetten te geven.
Auteur
Prof. dr. Govert J. Buijs is hoogleraar Politieke filosofie en Levensbeschouwing op de Kuyperleerstoel aan de Vrije Universiteit Amsterdam en houder van de Goldschmeding onderzoeksleerstoel Economie & Samenleving. Daarnaast is hij ook bijzonder hoogleraar Christelijke Filosofie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Noten:
1. Zie: https://www.cbs.nl/nl-nl/visualisaties/bevolkingspiramide
2. Zie: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2014/38/in-2019-helft-van-volwassenen-50-plusser
3. Andries de Jong & Sjoerd Kooiker, (2018). Regionale ontwikkelingen in het aantal potentiële helpers van oudere ouderen 1975 – 2040. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
4. Zie: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/eenzaamheid/cijfers-context/huidige-situatie#node-eenzaamheid-naar-leeftijd